Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8548

Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/8302 PARKBEL
Statusgepubliceerd


Indicatie

Parkeerbelasting. Onderscheid a- en b-belasting. Kosten van de naheffingsaanslag. Heffing van de belasting, bedoeld in art. 225, lid 1, onderdeel a, Gemeentewet (a-belasting) is niet mogelijk ter zake van het parkeren op een parkeerplaats die slechts is aangewezen als een vergunninghoudersparkeerplaats en niet als een parkeerplaats waar tegen betaling van a-belasting kan worden geparkeerd. Ten overvloede: de kosten van de naheffingsaanslag, zou deze terecht zijn opgelegd, konden niet in rekening worden gebracht, nu het bedrag van de kosten niet in de belastingverordening is opgenomen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/8302 PARKBEL Uitspraakdatum: 11 december 2008 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente te [P], verweerder. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, ten bedrage van € 65, waarvan € 17 aan parkeerbelasting en € 48 aan kosten naheffing. 1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2008, verzonden op 26 september 2008, de naheffingsaanslag gehandhaafd. 1.3. Eiser heeft daartegen bij fax van 6 november 2007 beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Voorts heeft verweerder op 19 september 2003 per fax een nadere brief aan de rechtbank gezonden. Een afschrift van deze brief is op 26 september 2008 aan eiser gezonden. 1.5. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2008 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [Y]. Namens verweerder is verschenen mr. [...]. Vervolgens is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [Y]. Namens verweerder is verschenen mr. [...]. 2 Verordeningen 2.1 De Raad van de gemeente [gemeente] heeft in zijn openbare vergadering van 25 januari 2007 vastgesteld de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2007 (hierna: de Verordening Parkeerbelastingen), de Verordening voor de fiscale hand-having op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het par-keren 2007 (hierna: de Parkeerverordening) en de bijlage behorend bij de Parkeerveror-dening en de Verordening Parkeerbelastingen (hierna: de Bijlage). 2.2 De Verordening Parkeerbelastingen, de Parkeerverordening en de Bijlage zijn bekendgemaakt door middel van een bericht in de Stadskrant [gemeente] van 28 januari 2007. Daarin is vermeld dat de volledige tekst kon worden ingezien bij de Publieksbalie waarvan het adres werd genoemd en dat de verordeningen en de bijlage, voor zover hier van belang, op 1 februari 2007 in werking traden. 2.3 De artikelen 2, 3, 8, 9, 10, 11 en 13 van de Verordening Parkeerbelastingen luiden, voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 2 Onder de naam "parkeerbelastingen" worden belastingen geheven ter zake van: a. het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wet-houders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. een van gemeentewege verleende vergunning of abonnement, mede inbegrepen een kraskaart, een bezoekerskaart of gebruik of doen gebruik van een parkeer-servicesysteem, voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning, abonnement aangegeven plaats en wijze. Artikel 3 1. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. 2. (...) 3. (...) 4. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning of het abonnement heeft aangevraagd. Artikel 8 De belastingen als bedoeld in artikel 2 worden geheven bij wegen van voldoening op aangifte, op heffing of op andere wijze. Artikel 9 1. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, is verschuldigd bij aanvang van het parkeren. 2. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning of het abonnement wordt verleend. Artikel 10 1. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet worden betaald bij aanvang van het parkeren, tenzij bij besluit van het college van burgemeester en wethouders anders is bepaald. 2. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning of het abonnement wordt verleend. 3. (...) 4. (...) Artikel 11 De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt door de raad bij openbaar te maken besluit. Artikel 13 De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlage. 2.4 De artikelen 1 en 2 van de Parkeerverordening luiden, voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 1 In deze verordening wordt, (...), verstaan onder: a. (...) (...) j. dagkaart: kaart waarmee houder blijk kan geven dat voor het motorvoertuig waarin, aan of bij de kaart op de voorgeschreven wijze is geplaatst, voor de op de kaart genoemde dag parkeerbelasting is voldaan voor het parkeren van dat motorvoertuig op een parkeerapparatuurplaats. k. dagvergunning: een bewijs van toestemming tot het parkeren op door het col-lege van burgemeester en wethouders aan te wijzen belanghebbendenplaatsen en op door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen voor-waarden;" l. bezoekerskaart: een door het college van burgemeester en wethouders verleen-de vergunning, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven en moet worden vol-daan bij aanvraag, krachtens welk bezoek van een bewoner gevestigd in artikel 1 van de bij deze verordening behorende bijlage genoemd gebied, (...), moge-lijkheid is verleend een motorvoertuig voor een beperkte periode, te parkeren of te doen parkeren op een belanghebbendenplaats, gelegen in de zone waar de verstrekker van het bewijs gevestigd is, mits de bezoekerskaart op de voor-geschreven wijze is geplaatst." m. (...) Artikel 2 1. Met betrekking tot parkeerterreinen en weggedeelten welke in of krachtens de bij deze verordening behorende bijlage zijn aangewezen voor parkeerdoeleinden, stelt de raad vast op welke dagen, gedurende welke uren en tegen welk parkeerbelastingtarief: A. (...) B. parkeren op een parkeerplaats aangemerkt als een belanghebbendenplaats slechts is toegestaan aan degene die een parkeervergunning is verleend, dan wel op voorgeschreven wijze een kraskaart, bezoekerskaart, gehandicaptenkaart, overallparkeerkaart of aannemersdagkaart gebruikt dan wel zich tegen betaling van parkeerbelasting zich daartoe een dagvergunning heeft aangeschaft." 2.5 De artikelen 1, 2 en 13 van de Bijlage luiden, voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 1. Belanghebbendenplaatsen 1. Ingevolge artikel 2, lid 1 aanhef en sub b van de Parkeerverordening (..) worden aangewezen als weggedeelten voor het parkeren van voertuigen van vergunninghouders alle, behoudens de in lid twee genoemde, openbare parkeerplaatsen gelegen binnen een van de volgende gebieden: Gebied B1 a) [plaats 1]. Gebied B2 het gebied, binnen (...) (volgt de beschrijving van een gebied waarbinnen onder meer de [plaats 2 ] is gelegen, rechtbank) Artikel 2. Parkeerapparatuurplaatsen, niet zijnde runshopplaatsen en parkeerterreinen Aangewezen als parkeerapparatuurplaatsen, niet zijnde runshopplaatsen en parkeerterreinen, zijn binnen de gebieden genoemd in artikel 1.1: Gebied B: a) (...) (...) Artikel 13 Speciale vergunningen 1. Dagvergunning: Voor het parkeren ten tijde van de in artikel 14 van deze bijlage genoemde tijdstippen bij wege van een dagvergunning voor bezoe-kers op weggedeelten als genoemd in artikel 1, uitgesloten de weggedeelten of parkeerplaatsen bedoeld in artikel 2 van deze bijlage wordt een belasting geheven van: Per dag of gedeelte daarvan: € 17,00 2. (...)" Het in artikel 13 van de Bijlage genoemde artikel 1 van de Bijlage betreft de aanwijzing van belanghebbendenplaatsen. Het in artikel 13 van de Bijlage genoemde artikel 14 van de Bijlage betreft de bloktijden waarin parkeerbelasting voor het parkeren bij parkeerapparatuur en op parkeerplaatsen voor vergunninghouders wordt geheven. Artikel 16 van de Bijlage luidt als volgt: "Artikel 16 Kosten De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen (...), zijn op een hoogte bepaald zoals opgenomen in het op dat moment geldende Kostenbesluit van de sector Toezicht Openbare Ruimte. Deze kosten bedragen niet meer dan wettelijk is toegestaan." 2.6 Op 18 december 2006 heeft [A], werkzaam bij de gemeente [gemeente] in de functie van Sectorhoofd Toezicht Openbare Ruimte, een memo (hierna: het memo) doen uitgaan dat luidt, voor zover hier van belang: "Kostenbesluit naheffingsaanslag parkeerbelasting 2007 Ten gevolge van de fiscalisering parkeren zal met ingang van 1 januari 2007, uitgaande van 32.000 naheffingsaanslagen parkeerbelasting per jaar, door de sector Toezicht Openbare Ruimte € 2.294.247,00 aan kosten voor de naheffingsaanslag gemaakt worden. Op basis hiervan zal het bedrag bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit gemeentelijke parkeerbelastingen € 48,00 bedragen. 2.7 De tekst van de Verordening Parkeerbelastingen, de Parkeerverordening, de Bijlage en het onder 2.6 genoemde besluit van het sectorhoofd Toezicht Openbare Ruimte, behoren in kopie tot de gedingstukken. 3 Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 3.1. Op donderdag 2 augustus 2007, om 20:29 uur, stond het voertuig, met kenteken [kenteken], geparkeerd op een parkeerplaats aan de [plaats 2 ] te [gemeente] (hierna: de Parkeerplaats). De parkeerplaats is aangewezen als een parkeerplaats waar uitsluitend door vergunninghouders mag worden geparkeerd en ligt binnen het in artikel 1, eerste lid, van de bijlage genoemde gebied B2. 3.2. Ter zake van het onder 3.1 vermelde parkeren heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Het bedrag van de belasting is berekend naar het in artikel 13 van de Bijlage opgenomen tarief van € 17 per dag of een gedeelte daarvan. Tevens is € 48 aan kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag in rekening gebracht. 4 Geschil 4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. 4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4.3 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. 4.4 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 5 Beoordeling van het geschil 5.1 In artikel 225 van de Gemeentewet wordt de gemeente de bevoegdheid verleend in het kader van de parkeerregulering twee belastingen te heffen, te weten een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de belastingverordening te bepalen plaats, tijdstip en wijze (hierna: de a-belasting) en een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze (hierna: de b-belasting). 5.2 Artikel 234, eerste lid, van de Gemeentewet geeft de gemeentelijke wetgever wat betreft de a-belasting de keuze uit twee heffingstechnieken: de heffing bij wege van voldoening op aangifte en de heffing op andere wijze. Artikel 8 van de Verordening Parkeerbelastingen noemt beide heffingstechnieken zonder daartussen te kiezen. Uit de overige bepalingen van de Verordening Parkeerbelastingen en de wijze waarop deze door verweerder ten uitvoer wordt gelegd, leidt de rechtbank af dat de gemeentelijke wetgever heeft beoogd met betrekking tot de a-belasting voor te schrijven dat de heffing bij wege van voldoening op aangifte geschiedt. 5.3 Ingevolge artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet, kan de heffingsambtenaar, indien de a-belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. Artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de naheffingsaanslag in de a-belasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. 5.4 In artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in de a-belasting kosten in rekening worden gebracht. De kosten maken deel uit van de naheffingsaanslag en worden daarop afzonderlijk vermeld. 5.5 Op de voet van artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet zijn in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de onder 5.4 bedoelde kosten. Artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet bepaalt voorts dat het bedrag van de in rekening te brengen kosten in de belastingverordening wordt vermeld. 5.6 De Gemeentewet bevat geen voorschriften over de wijze van heffing van de b-belasting. De Gemeentewet bevat voorts geen bepaling die de gemeente toestaat om, indien b-belasting wordt nageheven (bij heffing bij wege van voldoening op aangifte) of nagevorderd (bij heffing op andere wijze) ter zake van het opleggen van de naheffingsaan-slag, onderscheidenlijk de kennisgeving van het nagevorderde bedrag, kosten in rekening te brengen. 5.7 Verweerder neemt het standpunt in dat de naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van niet betaalde a-belasting. Dit standpunt, dat steun vindt in de omstandigheid dat ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag kosten in rekening zijn gebracht alsmede in de omstandigheid dat het belastbare feit van de b-belasting (het verlenen van een vergunning) zich niet heeft voorgedaan, acht de rechtbank juist. 5.8 Niet in geschil is dat de Parkeerplaats alleen is aangewezen als belanghebbenden-plaats en niet ook als parkeerapparatuurplaats. Anders dan het geval was in de situatie waar-op het arrest HR 17 december 1997, BNB 1998/46 betrekking heeft, is de Parkeerplaats niet aangewezen als plaats waar zowel tegen betaling van de a-belasting als met een tegen betaling van de b-belasting te verkrijgen vergunning mag worden geparkeerd. Daarom kan niet gezegd worden dat de Verordening Parkeerbelastingen erin voorziet dat in gevallen waarin zonder geldige vergunning op een belanghebbendenplaats wordt geparkeerd, de a-belasting verschuldigd is en op de hiervóór aangegeven wijze kan worden nageheven. 5.9 Uit het vorenoverwogene volgt dat, nu de Parkeerplaats is aangewezen als een parkeerplaats waar uitsluitend door vergunninghouders mag worden geparkeerd, eiser ter zake van het parkeren op de parkeerplaats geen a-belasting verschuldigd is geworden en verweerder evenmin bevoegd was deze belasting na te heffen. Mitsdien dient de naheffings-aanslag te worden vernietigd. 5.10 Aan het onder 5.9 gegeven oordeel kan hetgeen verweerder heeft aangevoerd niet afdoen. Het betoog van verweerder dat uit de tekst van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder-deel B, van de Parkeerverordening, zou volgen dat tegen betaling van a-belasting op een belanghebbendenplaats mag worden geparkeerd en dat de betaling van het in artikel 13 van de Bijlage genoemde bedrag van € 17 is te beschouwen als de voldoening op aangifte van a-belasting zodat bij achterwege blijven van deze voldoening een naheffingsaanslag kan worden opgelegd, snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout. Uit artikel 13 van de Bijlage volgt dat de parkeerder door betaling van € 17 bij een parkeerautomaat een parkeer-vergunning voor een dag kan krijgen. Dit bedrag kan, nu het ter zake van een van gemeente-wege verleende (dag-)vergunning wordt geheven, bezwaarlijk anders worden geduid dan als b-belasting. De omstandigheid dat voor de aanvraag en de verlening van de (dag)vergunning alsmede de betaling van de daarvoor verschuldigde belasting samenvallen in één handeling, te weten de aanschaf van een dagvergunning bij een vanwege de gemeente geplaatste par-keerbetaalautomaat, is geen reden om de dagvergunning niet als vergunning en het daarvoor betaalde bedrag niet als b-belasting aan te merken. 5.11 Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De gemeentelijke wetgever heeft niet op juiste wijze uitvoering gegeven aan artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet (zie onder 5.5). Het bedrag van de in rekening te brengen kosten is niet in de belastingverordening vermeld, doch in het door een ambtenaar van de gemeente vastgesteld memo (zie onder 2.6). Derhalve bestaat er - ook indien, anders dan onder 5.9 is geoordeeld, zou worden aangenomen dat de in geschil zijnde naheffingsaanslag terecht is opgelegd - voor het in rekening brengen van kosten ter zake van het opleggen van die naheffings-aanslag geen rechtsgrond. 5.12 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dienen de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag te worden vernietigd. De overige geschilpunten behoeven mitsdien geen bespreking. 6 Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 6 voor reiskosten. De overig door eiser gevraagde vergoeding voor kosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen nu gesteld noch gebleken is dat eiser hierom heeft verzocht vóórdat verweerder op het bezwaar had beslist. 7 Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de naheffingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 6 en wijst de gemeente [gemeente] aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen; en - gelast dat de gemeente [gemeente] het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.M. Vink en mr. G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.