
Jurisprudentie
BG8558
Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5157 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5157 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herhaalde aanvraag vervoersvoorziening. Er zijn geen dermate ernstige beperkingen aanwezig bij appellante dat zij niet in staat geacht kan worden om zelfstandig gebruik te maken van een taxi.
Uitspraak
07/5157 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 2 augustus 2007, kenmerk BZ 7760, JZ/P70/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Aldaar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Knotter, advocaat te Utrecht, als haar raadsman. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Aangezien de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest heeft hij het heropend en bepaald dat psychiatrisch onderzoek van appellante dient plaats te vinden.
De Raad heeft met toestemming van partijen verder onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Blijkens de gedingstukken is appellante op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en is haar als zodanig onder meer de zogeheten artikel 19 toeslag toegekend.
1.2.1. Een door appellante in november 2002 ingediende vervolgaanvraag om toekenning van een voorziening ter zake van de aanschafkosten van een auto heeft verweerster afgewezen bij besluit van 5 maart 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2003, op de grond - kort gezegd - dat een medische noodzaak voor deze voorziening ontbreekt. Hierbij is in het bijzonder overwogen dat de beperkingen van appellante ten aanzien van het gebruikmaken van het openbaar vervoer en de taxi niet overtuigend zijn.
1.2.2. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 6 januari 2005, nr. 03/6071 WUBO, het namens appellante tegen laatstgenoemd besluit ingediende beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Daartoe heeft de Raad overwogen dat het (medisch) oordeel van verweerster niet in overeenstemming is met het aan het besluit ten grondslag gelegde advies van haar geneeskundig adviseur, aangezien deze arts op basis van onderzoek en verkregen informatie concludeerde dat appellante alleen onder het voorbehoud van begeleiding gebruik kon maken van een taxi en verweerster onvoldoende heeft onderzocht of appellante, gelet op haar privésituatie ook feitelijk over zodanige begeleiding kon beschikken dat zij op een aanvaardbare wijze kon deelnemen aan het maatschappelijk leven.
1.2.3. Bij besluit van 28 april 2005 heeft verweerster haar afwijzing van de gevraagde voorziening gehandhaafd op grond van de overweging dat appellante inmiddels in het huwelijk is getreden en haar echtgenoot niet op de arbeidsmarkt werkzaam is en derhalve de mogelijkheid heeft om in voldoende mate de medisch noodzakelijke begeleiding te bieden.
1.2.4. Bij uitspraak van deze Raad van 23 maart 2006, nr. 05/3325 WUBO, is het namens appellante tegen laatstgenoemd besluit ongegrond verklaard.
2.1. In september 2006 heeft appellante bij verweerster een nieuwe aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor vergoeding van de aanschafkosten van een auto. In dat verband heeft zij aangegeven dat zij inmiddels is gescheiden en niet meer kan beschikken over begeleiding bij het gebruik van openbaar vervoer en taxi.
2.2. In verband met deze aanvraag heeft verweerster aanleiding gezien appellante te onderwerpen aan een medisch onderzoek dat op 22 november 2006 is verricht door de arts R. van Gorkum. In overeenstemming met het op dit onderzoek gebaseerde advies van verweersters geneeskundig adviseur heeft verweerster bij besluit van 27 april 2007 de aanvraag van appellante afgewezen. Deze afwijzing heeft verweerster na door appellante gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit op grond van de overweging dat niet is gebleken van zodanige psychische klachten dat appellante niet in staat is te achten zelfstandig met een taxi te reizen.
3. Appellante kan zich met deze afwijzing niet verenigen. Zij heeft in dat verband onder meer aangegeven dat nog steeds sprake is van zodanig ernstige psychische klachten dat zelfstandig gebruik van openbaar vervoer en taxi uitgesloten is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft het aangewezen geacht dat appellante wordt onderzocht door een door de Raad benoemde psychiater teneinde helderheid te krijgen over de aard en de ernst van de bij haar aanwezige psychische klachten. Om haar moverende redenen heeft appellante geweigerd aan dit onderzoek mee te werken.
4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. De Raad acht het aangewezen het geschil te beoordelen aan de hand van de omtrent appellante bekende medische stukken. De Raad neemt daarbij tot uitgangspunt het ten behoeve van de onderhavige procedure uitgebrachte rapport van onderzoek door de arts R. van Gorkum. Daaruit blijkt dat er bij appellante anamnestisch sprake is van belemmeringen in het gebruik van openbaar vervoer en dat appellante sinds incidenten die zich hebben voorgedaan in 2002 geen gebruik meer maakt van het openbaar vervoer en de taxi. Gezien het redelijk algehele functioneringsniveau, de beschrijving en de impact van deze incidenten en de door appellante naar voren gebrachte huidige psychische klachten, waarbinnen angstklachten niet duidelijk op de voorgrond staan, heeft deze geneeskundig adviseur geconcludeerd dat er niet dermate ernstige beperkingen aanwezig zijn dat appellante niet in staat geacht kan worden om zelfstandig gebruik te maken van een taxi. De Raad heeft in de medische stukken geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. Hij overweegt daarbij dat de in verband met verweersters eerdere besluitvorming uitgebrachte medische rapporten niet onverkort meer van toepassing kunnen worden geacht, aangezien daarin het effect van de eerder genoemde incidenten in volle hevigheid was waar te nemen. Van de zijde van appellante zijn ook geen recente medische gegevens in geding gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
4.3. Het voorgaande betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD