Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8571

Datum uitspraak2008-12-11
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/191 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

De psychiaters hebben geen uitspraken gedaan over de psychische status van appellant ten tijde van zijn werkbeëindiging in 1998. In de door verweerster aan deze psychiaters verstrekte onderzoeksopdrachten kwam een daarop gerichte vraagstelling ook niet voor. De Raad ziet het op de weg van verweerster liggen om gericht medisch onderzoek te laten verrichten naar de vraag of appellant in 1998 ten gevolge van zijn met de vervolging samenhangende psychische klachten buiten staat is geraakt zijn grondslaginkomen te verdienen.


Uitspraak

08/191 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 11 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 2 augustus 2007, kenmerk BZ 46785, JZ/I/70/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008. Aldaar is appellant niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellant, die geboren is op 2 januari 1937 te Djember in het voormalige Nederlands-Indië, in oktober 2005 een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen als vervolgde in de zin van de Wet. 1.2. Bij besluit van 24 augustus 2006, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster aan appellant als vervolgde in de zin van de Wet voorzieningen toegekend voor niet-gedekte medische kosten in verband met psychische klachten en vervoer voor medische behandeling en consulten in verband met psychische klachten. Een periodieke uitkering is aan appellant geweigerd. 1.3. Appellant kan zich niet verenigen met verweersters weigering hem een periodieke uitkering toe te kennen. 2. De Raad overweegt als volgt. 2.1. Verweerster heeft aanvaard dat de psychische klachten van appellant door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. Verweerster heeft geweigerd aan appellant een periodieke uitkering toe te kennen op de grond dat deze uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten niet tot dusdanige beperkingen hebben geleid dat gesproken kan worden van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten en voorts dat, hoewel bij appellant op 61-jarige leeftijd ook sprake was van psychische klachten, niet gebleken is dat er toen blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de met de vervolging samenhangende psychische klachten voor de destijds door hem uitgeoefende functie van elektroniker/laborant aanwezig was. 2.2. Verweerster heeft haar standpunt gebaseerd op adviezen van haar geneeskundig adviseurs, die voor hun oordeelsvorming zijn uitgegaan van een ten behoeve van de beslissing op appellants aanvraag uitgebracht rapport van onderzoek van 2 augustus 2006 van psychiater Robert J. Solomon te Seattle en van een ten behoeve van verweersters beslissing op bezwaar uitgebracht rapport van onderzoek van 17 mei 2007 door psychiater John L. Otis te Seattle. Naar het oordeel van verweerster is uit deze onderzoeken niet naar voren gekomen dat er bij appellant ten tijde van zijn aanvraag sprake was van zodanige beperkingen ten gevolge van zijn psychische klachten dat hij geacht moet worden minder te functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten en evenmin dat appellant op 61-jarige leeftijd in 1998 op basis van psychische invaliditeit vervroegd met pensioen is gegaan. 2.3. De Raad stelt vast dat genoemde psychiaters geen uitspraken hebben gedaan over de psychische status van appellant ten tijde van zijn werkbeëindiging in 1998. De Raad stelt voorts vast dat in de door verweerster aan deze psychiaters verstrekte onderzoeksopdrachten een daarop gerichte vraagstelling ook niet voorkwam. Op dit punt mist het bestreden besluit naar het oordeel van de Raad een voldoende draagkrachtige onderbouwing. Wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet het op de weg van verweerster liggen om gericht medisch onderzoek te laten verrichten naar de vraag of appellant in 1998 ten gevolge van zijn met de vervolging samenhangende psychische klachten buiten staat is geraakt zijn grondslaginkomen te verdienen. 3. De Raad is, ten slotte, niet gebleken van door appellant gemaakte kosten die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD