
Jurisprudentie
BG8580
Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6151 WWB + 07/6152 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6151 WWB + 07/6152 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Appellanten wonen in bij de vader van appellant. Aldus kunnen zij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met de vader van appellant delen. Korting op bijstand.
Uitspraak
07/6151 WWB
07/6152 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 september 2007, 07/147, (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 16 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. G.Tj. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jong. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. de Jong. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. De vader van appellant huurt sedert 10 maart 1989 de woning aan [adres] te Utrecht. Hij ontving ten tijde van belang in aanvulling op zijn ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en een pensioen van zijn voormalige werkgever algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande van 65 jaar of ouder. Appellanten en hun kinderen wonen sedert 8 mei 1996 in bij de vader van appellant in verband waarmee onder de noemer onderhuur een korting op diens bijstand plaatsvindt.
1.2. Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het College appellanten met ingang van 14 juli 2006 bijstand ingevolge de WWB toegekend naar de norm voor gehuwden. De bijstandsnorm is daarbij verlaagd met 15% op de grond dat appellanten een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten zijn verbonden.
1.3. Het tegen het besluit van 31 augustus 2006 gemaakte bezwaar, dat zich richtte tegen de verlaging van de bijstandsnorm, is bij besluit van 6 december 2006 gegrond verklaard. De bijstandsnorm is vervolgens verlaagd met 10% op de grond dat appellanten lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 december 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij zijn van opvatting dat het niet redelijk is om hun bijstandsnorm te verlagen, nu zij de huur en de kosten van de nutsvoorzieningen van de woning volledig voor hun rekening nemen omdat zij met zes van hun kinderen in de woning wonen, terwijl hun (schoon)vader alleenstaande is. Voorts hebben zij er op gewezen dat op de bijstand van de vader van appellant ter zake van onderhuur al een korting wordt toegepast.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 26 van de WWB kan het College de norm, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, verlagen voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.
Artikel 30, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Verhoging of verlaging van de norm vindt ingevolge artikel 30, vierde lid, van de WWB plaats onverminderd artikel 18, eerste lid, van de WWB.
Ter uitvoering van de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder c, en 30 van de WWB heeft de raad van de gemeente Utrecht de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004 (hierna: Verordening) vastgesteld.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening is bepaald dat de verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet 10% bedraagt van de gehuwdennorm voor degenen die inwonen bij hun ouders of kinderen van 21 jaar of ouder.
4.2. De Raad stelt vast dat het College bij het (primaire) besluit van 31 augustus 2006 de bijstandsnorm met 15% heeft verlaagd met toepassing van artikel 27 van de WWB in verbinding met artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening op de grond dat appellanten een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten verbonden zijn. Bij het (bestreden) besluit van 6 december 2006 heeft het College die grondslag verlaten en (anders dan de rechtbank heeft geoordeeld) dat besluit niet op artikel 27 van de WWB maar op artikel 26 van die wet, in verbinding met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening gebaseerd. De grief van appellanten dat het College zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij niet te maken hebben met woonkosten, treft derhalve geen doel.
4.3. Vast staat dat appellanten inwonen bij de vader van appellant. Aldus kunnen zij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met de vader van appellant delen. Dat zij dat mogelijk niet doen, doet er niet aan af dat de mogelijkheid daartoe wel aanwezig is. Daarmee is voldaan aan artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening, hetgeen leidt tot een verlaging van 10% van de gehuwdennorm.
4.4. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen reden om met toepassing van artikel 30, vierde lid, in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de WWB van verlaging af te zien of de norm met minder dan 10% te verlagen. Laatstgenoemd artikel bevat de verplichting de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbenden. Deze verplichting kan meebrengen dat bij de verlening van bijstand op grond van zeer bijzondere omstandigheden in het individuele geval wordt afgeweken van de in artikel 4 van de Verordening neergelegde regels voor de verlaging. Van een zeer bijzondere situatie die een dergelijke afwijking zou kunnen rechtvaardigen, is de Raad in het geval van appellanten niet gebleken. Bij het delen van een woning is immers sprake van schaalvoordelen. Dat appellanten om hun moverende redenen de huur en de andere woonlasten volledig voor hun rekening nemen en de vader van appellant daaraan niet, ook niet gedeeltelijk, laten meebetalen is een keuze die voor hun rekening komt en niet op de bijstand kan worden afgewenteld. Dat op de bijstand van de vader van appellant ook een korting wegens onderhuur wordt ingehouden, maakt dat niet anders.
4.5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten wordt geen aanleiding gezien.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Pijper.
IJ