
Jurisprudentie
BG8600
Datum uitspraak2008-12-22
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807244/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807244/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij uitspraak van 16 april 2008 in zaak nr. 200802406/2 heeft de voorzitter het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen op het door [verzoeker] bij brief van 16 november 2007 ingediende verzoek om handhaving ten aanzien van een koetserij aan de Paterstraat 13-15 te Kerkdriel en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Uitspraak
200807244/1.
Datum uitspraak: 22 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 16 april 2008 in zaak nr. 200802406/2 heeft de voorzitter het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen op het door [verzoeker] bij brief van 16 november 2007 ingediende verzoek om handhaving ten aanzien van een koetserij aan de Paterstraat 13-15 te Kerkdriel en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Bij uitspraak van 11 september 2008 in zaak nr. 200804638/1 heeft de voorzitter het college wederom opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen op het handhavingsverzoek van [verzoeker] en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het handhavingsverzoek van [verzoeker] afgewezen.
Tegen dit besluit is door [verzoeker] een bezwaarschrift ingediend. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, en het college, vertegenwoordigd door F. Kabbouti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] betoogt dat het college zijn handhavingsverzoek in het bestreden besluit op onjuiste gronden heeft afgewezen. Volgens [verzoeker] dient, nu vaststaat dat de koetserij niet over een milieuvergunning beschikt, handhavend te worden opgetreden. Omdat hij vreest dat het college ook het besluit op bezwaar niet tijdig zal nemen, verzoekt hij de voorzitter om bij voorlopige voorziening een termijn te stellen voor het nemen van dit besluit en voorts om een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat wordt voorkomen dat hij gedurende deze termijn onaanvaardbare overlast van de koetserij ondervindt.
2.2. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het belang van een zorgvuldige procedure en belangenafweging ertoe noopt dat het handhavingsverzoek van [verzoeker] wordt afgewezen. Het nemen van een positief besluit tot handhaving binnen de in de uitspraak van 11 september 2008 gestelde termijn van twee weken zou volgens het college leiden tot strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, dat volgens het college verplicht tot het horen van de drijver van de inrichting, J. Haasnoot (hierna: Haasnoot), voorafgaand aan het nemen van een zodanig besluit.
2.3. [verzoeker] klaagt naar het oordeel van de voorzitter terecht dat het college zijn handhavingsverzoek in het bestreden besluit ten onrechte met een beroep op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht heeft afgewezen. Het geschil inzake de koetserij kent een lange voorgeschiedenis. Niet in geschil is dat de koetserij reeds lange tijd zonder daartoe vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer in werking is. Haasnoot is in het verleden meermaals in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over het geschil naar voren te brengen. Zo artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht er, gelet op het bepaalde in artikel 4:11 van die wet, al toe noopte om Haasnoot voorafgaand aan een besluit tot handhaving nogmaals te horen, valt naar het oordeel van de voorzitter niet in te zien waarom de termijn van twee weken die het college op grond van de uitspraak van 11 september 2008 had om tot een besluit te komen daarvoor onvoldoende was. De afwijzing van het handhavingsverzoek van [verzoeker] in het bestreden besluit berust, gelet op het vorenstaande, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.
2.4. Op 1 december 2008 heeft het college de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar van [verzoeker] op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verlengd met vier weken, gerekend vanaf 4 december 2008. Ter zitting is door het college uitdrukkelijk verklaard dat het besluit op bezwaar binnen die termijn zal worden genomen. Gelet op deze verklaring en in aanmerking genomen het belang van [verzoeker] bij een spoedig besluit op zijn bezwaar, ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van een zodanige voorlopige voorziening dat het college wordt gehouden aan de door het college zelf gestelde termijn. Een voorlopige voorziening inhoudende een verplichting om in afwachting van het besluit op bezwaar maatregelen te treffen ter beperking van overlast vanwege de koetserij zou naar het oordeel van de voorzitter een te verstrekkend karakter hebben, zodat het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre niet voor inwilliging in aanmerking komt.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel wordt opgedragen vóór 2 januari 2009 een besluit te nemen op het bezwaar van [verzoeker] en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 675,48 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro en achtenveertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Maasdriel aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Maasdriel aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2008
462.