Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8710

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2094 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Trajectovereenkomst, onder meer strekkende tot het verrichten van betaalde arbeid. Uitzicht op nalatenschap geen reden om ontheffing te verlenen van alle arbeidsverplichtingen. Algemeen geaccepteerde arbeid. Belangen van andere werknemers, met name wat betreft hun arbeidsomstandigheden, vallen buiten het kader van dit geding.


Uitspraak

08/2094 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 maart 2008, 07/1759 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (ISWI) te Ulft (hierna: Dagelijks Bestuur) Datum uitspraak: 16 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding tussen appellant en het College van Burgemeester en Wethouders van Aalten met procedurenummer 08/2092, plaatsgevonden op 4 juni 2008. Appellant is verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink, werkzaam bij het ISWI. Het onderzoek in de onderhavige zaak is ter zitting geschorst teneinde appellant in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken en zich te beraden over de voortzetting van het hoger beroep. Appellant heeft de Raad nadere inlichtingen verstrekt. Hij heeft de Raad tevens laten weten dat hij het hoger beroep wenst te handhaven. Voortgezette behandeling van de zaak ter zitting heeft - wederom gevoegd met procedure 08/2092 - plaatsgevonden op 25 november 2008. Appellant is verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink. Hierna zijn de gevoegde zaken gesplitst. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met de vermelding dat appellant beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van 31 augustus 2007, genomen op het bezwaar van appellant tegen een (in het kader van een Arbeidsintegratieplan opgestelde) trajectovereenkomst, onder meer strekkende tot het verrichten van betaalde arbeid bij SagEnn. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten - het beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2007 vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 31 augustus 2007 in stand heeft gelaten 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De rechtbank heeft over de in geding zijnde arbeidsinschakeling van appellant het volgende overwogen, waarbij in plaats van eiser appellant en in plaats van verweerder het Dagelijks Bestuur moet worden gelezen: “Naar aanleiding van het medisch en arbeidskundig onderzoek door “Ausems en Kerkvliet” naar de mogelijkheden van eiser en op grond van de door eiser overgelegde adviezen van de Hamelandgroep kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat niet is gebleken van dringende redenen om eiser van alle arbeidsverplichtingen te ontheffen. De rechtbank deelt verder niet eisers standpunt dat verweerder hem niet zou mogen verplichten om werkzaamheden te verrichten die onder zijn niveau liggen. Het met de trajectovereenkomst beoogde doel is immers, zoals namens verweerder ter zitting ook is aangegeven, om eiser via deze overeenkomst in staat te stellen om met algemeen geaccepteerde arbeid zodanige inkomsten te verkrijgen dat eiser niet langer afhankelijk is van een uitkering ingevolge de WWB. Niet is gebleken dat de werkzaamheden bij SagEnn niet zouden zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid, terwijl eiser zijn projectconsulent bij verweerder kan aanspreken op gemaakte afspraken en activiteiten die deel uitmaken van eisers arbeidsintegratieplan. Ook overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd op welke gronden bij SagEnn te Doetinchem sprake zou zijn van schending van de ESF-richtlijnen dan wel van de Arbeidsomstandighedenwet en dat verweerder hem op grond daarvan niet in redelijkheid heeft kunnen verplichten om aldaar arbeid in loondienst te gaan verrichten.” De Raad kan zich daarmee verenigen. In hoger beroep heeft appellant daartegenover onvoldoende gesteld. De Raad ziet met name geen grond voor het standpunt van appellant dat hier sprake is van een te ver gaande inbreuk op zijn individuele rechten als bijstandsgerechtigde en dat nader onderzoek daarnaar geboden is. Naar het oordeel van de Raad is het Dagelijks Bestuur met de onderhavige aan appellant opgelegde verplichtingen, die zijn gericht op re-integratie en op inschakeling van appellant in de arbeid, gebleven binnen het kader van artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand. Ten slotte is de Raad in dit verband van oordeel dat appellant niet heeft kunnen onderbouwen waarom het Dagelijks Bestuur de inspanningen tot re-integratie niet (alleen) op arbeid in loondienst had moeten richten, maar hem (tevens) had moeten helpen bij het starten van arbeid als zelfstandige. 4.2. Appellant heeft ter zitting van 4 juni 2008 aangevoerd dat hij niet alleen opkomt voor zichzelf, maar ook voor de belangen van andere werknemers bij SagEnn, met name wat betreft hun arbeidsomstandigheden aldaar. Daarin kan de Raad echter niet treden, omdat die belangen vallen buiten het kader van dit geding. 4.3. Ter zitting van 25 november 2008 heeft appellant nog naar voren gebracht dat het Dagelijks Bestuur ten tijde van de besluitvorming ervan op de hoogte was dat hij een aanzienlijk bedrag uit een nalatenschap zou ontvangen - hetgeen aan (verdere) verlening van bijstand in de weg zou staan - en dat het Dagelijks Bestuur toen had moeten afzien van het opleggen van de in geding zijnde verplichtingen. De Raad volgt appellant daarin niet. Ten tijde hier van belang was weliswaar sprake van een aanspraak op een (gedeelte van een) nalatenschap maar, zoals appellant heeft meegedeeld, de erfgenamen hadden over de verdeling nog geen overeenstemming bereikt, zodat de vraag in hoeverre de uit de nalatenschap voor appellant vrijkomende middelen van invloed zouden zijn op de bijstand toen nog niet kon worden beantwoord. Het Dagelijks Bestuur hoefde in de aanspraak op een erfenis destijds nog geen aanleiding te zien om van toeleiding van appellant naar betaalde arbeid af te zien. Verder is van de kant van het Dagelijks Bestuur niet ten onrechte naar voren gebracht dat de beoordeling van de vraag of, en zo ja op welk moment, de erfenis van invloed is op de verlening van de bijstand en op de aan de bijstand verbonden verplichtingen in het onderhavige geding niet aan de orde is. 4.4. De Raad acht het beroep dat appellant heeft gedaan op het EVRM, op artikel 26 van het IVBPR en op artikel 81 van het EG-Verdrag te vaag en niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. 4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak - voor zover deze is aangevochten - komt voor bevestiging in aanmerking. 4.6 De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008. (get.) C. van Viegen. (get.) B.E. Giesen. IJ