Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8711

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2092 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bijzondere bijstand voor reiskosten. Behandeling kaakklachten op academisch niveau niet medisch noodzakelijk, de zorg kan worden geboden in woonplaats. Geen medische indicatie voor vergoeding van de meerkosten van het reizen naar de psycholoog in een frequentie van 1 keer per 5 weken. Voor het meerdere wordt geen noodzaak tot vergoeding aanwezig geacht. Bevoegdheid bestuursorgaan. Geen bijzondere omstandigheden. Geen overschrijding redelijke termijn.


Uitspraak

08/2092 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 maart 2008, 07/1389 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten (hierna: College) Datum uitspraak: 16 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding tussen appellant en het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijke Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft (hierna: Dagelijks Bestuur) met procedurenummer 08/2094, plaatsgevonden op 4 juni 2008. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink, werkzaam bij de gemeente Aalten. Het onderzoek in de onderhavige zaak is gesloten. In de andere zaak is het onderzoek ter zitting geschorst. De Raad heeft het onderzoek heropend voor het vragen van inlichtingen aan het College. De vertegenwoordiger van het College heeft deze inlichtingen bij brieven 3 september 2008 en 29 oktober 2008 verstrekt. Bij laatstgenoemde brief is een besluit van het Dagelijks Bestuur van dezelfde datum gevoegd. Voortgezette behandeling van de zaak ter zitting heeft - wederom gevoegd met procedure 08/2094 - plaatsgevonden op 25 november 2008. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink. Hierna zijn de gevoegde zaken gesplitst. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant heeft op 3 januari 2007 bijzondere bijstand aangevraagd voor - onder meer - de reiskosten verband houdende met de behandeling van zijn kaakproblemen door de afdeling kaakchirurgie van het Radbout Ziekenhuis in Nijmegen en de reiskosten verband houdende met zijn therapeutische behandeling door een psycholoog. Een arts van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) heeft over deze aanvraag op 12 maart 2007 advies aan het College uitgebracht. Deze arts heeft behandeling van de kaakklachten van appellant op academisch niveau niet medisch noodzakelijk geacht. De desbetreffende zorg kan, via verwijzing door de tandarts, worden geboden door een gespecialiseerde tandarts in de gemeente Lichtenvoorde, en voor de daarmee verband houdende reiskosten is een medische indicatie aanwezig. Voorts heeft deze arts een medische indicatie aanwezig geacht voor vergoeding van de meerkosten van het reizen naar de psycholoog in een frequentie van 1 keer per 5 weken. Voor het meerdere wordt geen noodzaak tot vergoeding aanwezig geacht. 1.2. Bij brief van 19 maart 2007 heeft appellant er bij het College over geklaagd dat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist. 1.3. Bij besluit van 10 april 2007 (voor zover hier van belang) heeft het College, overeenkomstig het medisch advies van CIZ, aan appellant onder meer bijzondere bijstand voor de hiervoor bedoelde reiskosten verleend en het verzoek voor het overige afgewezen. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het College het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 juli 2007 ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad overweegt allereerst - ambtshalve - met betrekking tot de vraag of het besluit van 17 juli 2007 bevoegd is genomen het volgende. 4.1. Het gaat in deze zaak om de toepassing van artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB), zoals aangehaald in de aangevallen uitspraak. 4.2. Ten tijde van het nemen van dit besluit was van kracht de Gemeenschappelijke regeling Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (hierna:ISWI), aangegaan door de gemeenten Aalten en IJsselstreek. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van die regeling is aan het ISWI opgedragen, voor zover thans van belang, de volledige verantwoordelijkheid en de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de WWB. Bij de uitoefening van die bevoegdheden treden de bestuursorganen van het ISWI in de plaats van de bestuursorganen van de gemeente, waarbij het Dagelijks Bestuur de bevoegdheden van het College van burgemeester en wethouders uitoefent, zo volgt uit artikel 6 van de Gemeenschappelijke regeling ISWI. Dat zou alleen anders zijn als daarvan in de gemeenschappelijke regeling is afgeweken. Nu daarvan niet is gebleken en uit de door het College verstrekte informatie ook niet is gebleken dat in dit geval anderszins grondslag bestaat voor uitoefening van de in artikel 35 van de WWB neergelegde bevoegdheid door het College, stelt de Raad vast dat niet het College maar het Dagelijks Bestuur destijds het bevoegde bestuursorgaan was om te besluiten op het verzoek om bijzondere bijstand en op het tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van dat verzoek gemaakte bezwaar. Het besluit van 17 juli 2007 is dus niet bevoegd genomen. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het besluit van 17 juli 2007 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de wet vernietigen. 4.3. Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil heeft de Raad het College gevraagd deze zaak aan het Dagelijks Bestuur voor te leggen. Uit het in rubriek 1 genoemde besluit van 29 oktober 2008 blijkt dat het Dagelijks Bestuur de besluitvorming en het gevoerde verweer in beroep en in hoger beroep voor zijn rekening heeft genomen. 4.4. De Raad zal vervolgens ingaan op de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de Raad heeft de betrokken CIZ-arts zijn advies deugdelijk en op inzichtelijke wijze onderbouwd. Het College mocht bij zijn besluitvorming op dit advies, dat ook op deugdelijke wijze tot stand is gekomen, afgaan. De Raad sluit zich aan bij het hieromtrent door de rechtbank gegeven oordeel en bij de overwegingen waarop dat oordeel rust. Ook in hoger beroep heeft appellant tegenover het medisch oordeel slechts zijn eigen mening gesteld. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de door appellant opgevoerde reiskosten - voor zover niet door het College vergoed - niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB. Het verzoek om bijzondere bijstand - voor zover in dit geding aan de orde - is derhalve terecht afgewezen. 4.5. Anders dan appellant stelt levert de overschrijding van de termijn waarbinnen op de onderhavige bijstandsaanvraag een beslissing diende te worden genomen geen strijd op met artikel 6 van het EVRM. Ook overigens is geen sprake van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, in aanmerking genomen de totale duur van deze procedure gerekend vanaf de datum van indiening van het bezwaarschrift (16 mei 2007). 4.5. De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 44,80 wegens in beroep en hoger beroep gemaakte reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 juli 2007 gegrond; Vernietigt het besluit van 17 juli 2007; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 44,80, te betalen door de gemeente Aalten; Bepaalt dat de gemeente Aalten het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht recht van in totaal € 146,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008. (get.) C. van Viegen. (get.) B.E. Giesen. IJ