
Jurisprudentie
BG8754
Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2009-01-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers135276 / HA ZA 07-1017
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers135276 / HA ZA 07-1017
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beslagperikelen m.b.t. kerkgebouw.
Gevolgen van onrechtmatige beslaglegging.
- Bisschoppelijke machtiging dus ontvankelijk (als kerkelijk recht al externe werking heeft) (4.2)
- Brief aan raadsman stuit verjaring (4.4)
- Schadeperiode loopt tot het moment van de uitspraak (4.13)
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135276 / HA ZA 07-1017
Vonnis van 13 augustus 2008
in de zaak van
het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap
[eiser],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
procureur mr. E.H.M. Claassen,
advocaat mr. G. Raaben te Assen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde sub 1],
vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [plaats],
3. [gedaagde sub 2]
vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. J.H. Tuit.
Partijen worden verder aangeduid als de [eiser] en [gedaagde].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 november 2007;
- de productie aan de zijde van de [eiser] ingekomen 13 februari 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] c.s. heeft op 19 oktober 2000 uit hoofde van een door haar gestelde vordering op de [eiser] conservatoir beslag tot levering doen leggen op het aan de [eiser] in eigendom toebehorende kerkgebouw aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het kerkgebouw). [gedaagde] c.s. heeft het beslag, alsook de vordering in de opvolgende bodemprocedure, gegrond op een vermeende aanspraak tot levering van het kerkgebouw uit hoofde van een beweerdelijk tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst.
2.2. Bij brief van 25 oktober 2000 heeft de secretaris van het bisdom Groningen (hierna: het bisdom) aan de (toenmalig) raadsman van [gedaagde] meegedeeld dat de [eiser] sinds 9 maart 2000 een interim-bestuur kende. Tevens wordt meegedeeld dat de penningmeester aanspreekpunt is voor kwesties betreffende het onroerend goed van de [eiser].
2.3. Bij brief van 22 juni 2001 heeft de raadsman van de [eiser] [gedaagde] c.s. gesommeerd om het beslag op te heffen. De raadsman schrijft -voor zover hier van belang-:
Ik ben van oordeel dat het beslag een dergelijke grondslag ontbeert en mitsdien jegens de [eiser] als onrechtmatig is te duiden.
(…)
Namens de [eiser] houd ik u hierbij -hoofdelijk- aansprakelijk voor alle schade die de [eiser] lijdt en/of zal lijden als gevolg van en/of samenhangend met het -handhaven van het- beslag op het kerkgebouw.
2.4. Bij vonnis van 4 september 2002 van deze rechtbank (rol/zaaknr. 62007 / HA ZA 00-1324) is de betreffende vordering van [gedaagde] c.s. afgewezen en is in reconventie het gelegde beslag opgeheven. Bij arrest van 23 augustus 2005 (rolnr. 2003/59) heeft het gerechtshof Arnhem dit vonnis bekrachtigd. Het arrest heeft kracht van gewijsde.
2.5. In oktober 2003 heeft de [eiser] het beslag doen doorhalen door inschrijving van voormeld vonnis in de openbare registers.
2.6. De [eiser] heeft het kerkgebouw in oktober 2003 verkocht en geleverd aan de Hervormde Gemeente te [woonplaats].
2.7. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de raadsman van de [eiser] de aanspraak van de [eiser] op schadevergoeding jegens (de raadsman van) [gedaagde] c.s. herhaald.
2.8. Bij brief van 12 februari 2007 heeft de raadsman van de [eiser] (de raadsman van) [gedaagde] c.s. aangesproken tot betaling van een schadevergoeding van EUR 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, totaal EUR 70.454,63.
3. Het geschil
3.1. De [eiser] vordert samengevat-:
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde] c.s. onrechtmatig jegens de [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die de [eiser] dientengevolge heeft geleden;
b. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade op te maken bij staat;
c. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. De [eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat, nu in twee instanties is beslist dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd ongegrond is, het beslag onrechtmatig was en [gedaagde] c.s. mitsdien aansprakelijk is voor de schade die de [eiser] dientengevolge heeft geleden. De [eiser] stelt dat de beslaglegging vervreemding van het kerkgebouw heeft geblokkeerd, waardoor de verkoop aanzienlijk is vertraagd. De [eiser] heeft daardoor vermogensschade geleden, onder meer bestaande uit doorlopende vaste lasten, rentederving over de koopsom en bijkomende kosten voor rechtsbijstand.
3.3. [gedaagde] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheidsverweer
4.1. [gedaagde] c.s. heeft primair een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van de [eiser] in haar vordering, omdat de [eiser] niet beschikt over een volgens haar statuut vereiste voorafgaande schriftelijke procesmachtiging van de bisschop.
De [eiser] heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de hand gewezen. Zij heeft erop gewezen dat er alsnog een bisschoppelijke machtiging is verleend, zodat [gedaagde] c.s. geen belang heeft bij haar verweer.
4.2. Het beroep op niet-ontvankelijkheid gaat niet op. In casu is -zij het niet voorafgaande aan de procedure- bisschoppelijke machtiging verleend voor het voeren van de onderhavige procedure door middel van de brief van het bisdom Groningen d.d. 7 februari 2008 (ingekomen bij de rechtbank op 13 februari 2008). Nu er alsnog een bisschoppelijke machtiging is verleend, heeft [gedaagde] c.s. geen belang bij het niet-ontvankelijk verklaren van de [eiser] in haar vordering, nog daargelaten de vraag of het kerkelijke recht externe werking heeft.
Verjaringsverweer
4.3. [gedaagde] c.s. heeft verder een beroep gedaan op verjaring van de vordering.
Zij heeft daartoe gesteld dat na de brief van 22 juni 2001, waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat de [eiser] op dat moment een vordering meende te hebben op [gedaagde] c.s., nimmer een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] c.s. zijn de (confraternele) brieven van de raadsman van de [eiser] van 30 augustus 2005 en 12 februari 2007 aan de raadsman van [gedaagde] c.s. niet aan te merken als stuitingshandelingen, omdat ze niet aan [gedaagde] c.s. zelf zijn gericht. Aldus was de vordering tot schadevergoeding reeds verjaard op het moment dat de dagvaarding werd betekend.
4.4. Dit verweer gaat niet op. Voormelde brieven zijn weliswaar verzonden aan de raadsman van [gedaagde] c.s., maar de ontvangst van deze brieven is door [gedaagde] c.s. niet betwist. Derhalve moet als vaststaand worden aangenomen dat de betreffende aanmaningen [gedaagde] c.s. hebben bereikt en de verjaring daarmee is gestuit.
Onrechtmatigheid beslag
4.5. [gedaagde] c.s. heeft de onrechtmatigheid van het beslag betwist. Zij stelt daartoe dat de onrechtmatigheid van het beslag dient te worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval op het moment van beslaglegging. Zij baseert zich daarbij op Hoge Raad 24 november 1995, NJ 1996, 161. Volgens [gedaagde] c.s. heeft de [eiser] nagelaten die omstandigheden te noemen in de dagvaarding en wordt [gedaagde] c.s. aldus geschaad in haar processuele belangen.
4.6. Dit verweer snijdt geen hout. In casu gaat het om de situatie dat de vordering waarvoor beslag is gelegd, geheel ongegrond is, zoals bij vonnis van 4 september 2002 door deze rechtbank is beslist en in appèl is bekrachtigd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 11 april 2003, NJ 2003, 440 en
HR 5 december 2003, NJ 2004, 150) rust in zo’n geval op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag.
4.7. Uit het voorgaande volgt reeds dat [gedaagde] c.s. door het leggen van het beslag onrechtmatig jegens de [eiser] heeft gehandeld. [gedaagde] c.s. is uit dien hoofde aansprakelijk voor de schade die de [eiser] dientengevolge heeft geleden. De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
4.8. Ten aanzien van de schade die de [eiser] tengevolge van het onrechtmatig gelegde beslag heeft geleden, wordt het volgende overwogen.
Causaliteit en schade
4.9. [gedaagde] c.s. weerspreekt dat de [eiser] schade heeft geleden en betwist de gestelde schadecomponenten, alsook de hoogte van de schade. Volgens [gedaagde] c.s. heeft de [eiser] geen rechtens te respecteren belang bij verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.10. Dit verweer faalt. [gedaagde] c.s. gaat er aan voorbij dat voor toewijzing van een vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voldoende is dat ‘het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van de onrechtmatige daad aannemelijk is’.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het verkoopproces door het gelegde beslag is vertraagd en dat de [eiser] dientengevolge mogelijk schade heeft geleden. Vaststelling door de rechtbank van de door de [eiser] geleden schade is thans niet goed mogelijk, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure in beginsel toewijsbaar is.
4.11. Het betoog van [gedaagde] c.s. dat -kort gezegd- de vertraging in het verkoopproces niet veroorzaakt is door de beslaglegging, maar door het onthouden van de bisschoppelijke goedkeuring aan de verkoop van het kerkgebouw gaat niet op. Vast staat dat de [eiser] aanvankelijk de verkoop van het kerkgebouw -op aanbeveling van het bisdom- tijdelijk heeft gestaakt totdat de bestuurlijke organisatie binnen de [eiser] zou zijn hersteld. Vast staat ook dat het bisdom bij brief van 25 oktober 2000 (zie r.o. 2.2)
[gedaagde] c.s. heeft geïnformeerd dat de [eiser] sinds maart 2000 een interim-bestuur kende, met aanwijzing van de penningmeester tot aanspreekpunt betreffende het beheer van het kerkgebouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] c.s. onder die omstandigheden begrepen, althans moeten begrijpen, dat de bestuurlijke organisatie van de [eiser] was hersteld en dat het verkoopproces weer ter hand was genomen, althans spoedig ter hand zou worden genomen.
4.12. [gedaagde] c.s. heeft ter comparitie gesteld dat de heer [A], destijds econoom van het bisdom, [gedaagde] c.s. zou hebben ‘geadviseerd’ -gelet op de problemen ten aanzien van de bestuurlijke organisatie van de [eiser]- om tot beslaglegging op het kerkgebouw over te gaan teneinde de pretense rechten van [gedaagde] c.s. veilig te stellen. Van de juistheid van deze stelling kan niet worden uitgegaan, nu deze stelling door de [eiser] is betwist bij gebrek aan wetenschap.
Maar zelfs indien van de juistheid van deze stelling van [gedaagde] c.s. zou worden uitgegaan, is deze omstandigheid niet relevant, gelet op de op [gedaagde] c.s. rustende risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door haar gelegde beslag (zie r.o. 4.6).
4.13. Ten aanzien van de schadeperiode is door [gedaagde] c.s. nog aangevoerd dat deze hooguit 23 maanden omvat, te weten de periode vanaf beslaglegging op 19 oktober 2000 tot de opheffing bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 4 september 2002.
[gedaagde] c.s. kan in deze stelling worden gevolgd. In geval van opheffing van een conservatoir beslag bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis geldt het beslag als opgeheven vanaf het moment waarop de uitspraak wordt gegeven. Als het gaat om een beslag op een registergoed, zoals in casu, is voor de opheffing nog nodig dat het beslag wordt doorgehaald in de openbare registers. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] c.s. desgevraagd heeft geweigerd om mee te werken aan doorhaling van het beslag in de openbare registers. Dat het beslag op het kerkgebouw is blijven liggen tot oktober 2003 kan niet aan [gedaagde] c.s. worden tegengeworpen, nu het in de macht van de [eiser] lag om het beslag reeds op of kort na 4 september 2002 te doen doorhalen in de openbare registers door inschrijving van voormeld vonnis. [gedaagde] c.s. is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van de onrechtmatige beslaglegging in de periode van 4 september 2002 tot oktober 2003.
4.14. De conclusie is dat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure kan worden toegewezen.
4.15. [gedaagde] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 96,81
- vast recht 300,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.300,81
4.16. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] c.s. onrechtmatig jegens de [eiser] heeft
gehandeld met betrekking tot de beslaglegging op het kerkgebouw en aansprakelijk is voor
de schade die de [eiser] dientengevolge heeft geleden,
5.2. veroordeelt [gedaagde] c.s. hoofdelijk, des dat de één betaalt de anderen zullen
zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de schade op te maken bij staat,
5.3. veroordeelt [gedaagde] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.300,81,
5.4. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008.