
Jurisprudentie
BG8883
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6626 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6626 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO- en WW-uitkering. Herziening- en beëindigingsbesluiten rechtens onaantastbaar. Geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
Uitspraak
07/6626 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 oktober 2007, 07/1134 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant ontving vanaf 19 december 1973 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), afwisselend berekend naar gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Met ingang van 30 juni 2004 ontving appellant tevens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een arbeidsurenverlies van 20 uur per week. Naar aanleiding van een anonieme melding in december 2004 is het Uwv een onderzoek gestart naar door appellant met ingang van 12 maart 2002 verrichte werkzaamheden als zelfstandig ondernemer, waarvan hij het Uwv geen opgave had gedaan. Dit heeft geleid tot schorsing van de WAO-uitkering per 1 april 2005 en tot een herbeoordeling van appellants aanspraak op een WAO-uitkering. Bij twee besluiten van 10 oktober 2006 is aan appellant meegedeeld dat, naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar zijn verdiensten, de WAO-uitkering met ingang van 12 maart 2002 wordt herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en vanaf 1 januari 2003 wordt uitbetaald als ware hij 35 tot 45% arbeidsongeschikt. Het tegen deze besluiten gerichte bezwaar van appellant is door het Uwv bij besluit op bezwaar van 30 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Tegen dit besluit is door appellant geen beroep ingesteld. Bij besluit van 24 april 2006, dat na daartegen gericht bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 9 augustus 2006, is de aan appellant toegekende WW-uitkering met ingang van 30 juni 2004 beëindigd, omdat appellant als zelfstandige werkte en niet meer verzekerd was voor de WW.
2. Met een besluit van 21 november 2006 heeft het Uwv de over de periode van 12 maart 2002 tot en met 31 maart 2005 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering ten bedrage van bruto € 27.477,73 van appellant teruggevorderd. Tevens heeft het Uwv de over de periode van 30 juni 2004 tot en met 12 december 2004 onverschuldigd betaalde WW-uitkering ten bedrage van bruto € 2.424,90 teruggevorderd. De totale terugvordering bedraagt bruto € 29.902,63. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 13 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat er geen redenen zijn om zijn uitkeringen te herzien en om bedragen van hem terug te vorderen.
5.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
5.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat in rechte moet worden uitgegaan van de juistheid van het besluit tot herziening van de WAO-uitkering. De Raad heeft voorts in zijn uitspraak van heden in de zaak 07/3140 WW geoordeeld dat het besluit tot beëindiging van de WW-uitkering in rechte stand kan houden. Appellant was op grond van artikel 57 van de WAO en artikel 36 van de WW gehouden de onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen. Nu door appellant geen grieven zijn aangevoerd tegen de hoogte van de teruggevorderde bedragen en niet is gesteld of gebleken dat die bedragen onjuist zijn noch dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat (gedeeltelijk) van terugvordering moet worden afgezien, slaagt het hoger beroep niet.
5.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW