
Jurisprudentie
BG8888
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6467 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6467 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet verschoonbare termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift.
Uitspraak
07/6467 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (Suriname), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2007, 06/5652 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 3 oktober 2008 nog een nadere uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Sowka, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft naar aanleiding van de beƫindiging van zijn dienstverband bij de Stichting Doe Mee per 1 februari 2001, op 6 februari 2001 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft hem met ingang van 1 februari 2001 voorschotten op deze uitkering verstrekt. Bij besluit van 22 januari 2002 heeft het Uwv appellant (eerst) ingaande 1 april 2001 een WW-uitkering toegekend, tegen welk besluit appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Bij besluit van 11 juni 2003, dat evenals het besluit van 22 januari 2002 was gericht aan het adres van appellant te Amsterdam, heeft het Uwv de betaalde WW-uitkering over de periode 1 februari 2001 tot 1 april 2001 van hem teruggevorderd.
1.2. Bij brief van 16 mei 2006 heeft het Uwv - dat niets meer van appellant had vernomen en inmiddels op de hoogte was geraakt van diens adres te Paramaribo - appellant bericht dat er sprake is van een openstaande vordering, dat het laatstelijk bij het Uwv bekende adres niet juist was en dat hem daarom het besluit van 11 juni 2003 alsnog wordt toegezonden. Appellant heeft daarop bij brief van 26 juni 2006, bij het Uwv ingekomen op 12 juli 2006, bezwaar gemaakt tegen de terugvordering. De enveloppe waarin de desbetreffende brief is verzonden draagt het poststempel van 28 juni 2006. Daarop heeft het Uwv appellant naar de reden van de verlate verzending gevraagd. Appellant heeft daarop geantwoord, dat hij in verband met de verwerking van het overlijden van zijn oma in maart 2006 naar het binnenland van Suriname is gegaan - waar hij nog extra lang verbleef in verband met de watersnood aldaar - en dat hij eerst medio juni 2006 naar zijn woning is teruggekeerd; daarna heeft hij zich gewend tot de Nederlandse ambassade waar men hem echter niet direct te woord kon staan. Bij besluit van 11 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat de termijn om bezwaar in te dienen in dit geval liep tot en met 27 juni 2006, dat het bezwaar derhalve te laat is ingediend en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij onder meer gewezen op de hiervoor weergegeven omstandigheden die naar zijn mening de late ontvangst bij het Uwv rechtvaardigen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat mede gelet op bovengenoemde datum van het poststempel, het bezwaar te laat is ingediend, nu de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen termijn van zes weken op 27 juni 2006 afliep. De door appellant genoemde omstandigheden vormen geen reden om de overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten; het had immers op de weg van appellant gelegen om bij (lange) afwezigheid een afdoende voorziening te treffen voor de ontvangst van zijn post en zulks heeft hij nagelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep vooral gewezen op vorenbedoelde (bijzondere) omstandigheden waardoor hij niet in staat was tijdig te reageren op binnengekomen post. Daarnaast heeft hij het eerder aangevoerde herhaald.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad constateert met de rechtbank dat het bezwaarschrift van appellant, gelet op het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb, niet tijdig is ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de Raad geen sprake. Volgens vaste rechtspraak dient iemand in de situatie van appellant bij afwezigheid van langere duur zorg te dragen voor het nemen van adequate maatregelen teneinde kennis te kunnen nemen van de binnengekomen post. Zulks heeft appellant nagelaten. Daarbij merkt de Raad nog op dat appellant niet heeft bestreden dat de brief van 16 mei 2006 (met een kopie van de oorspronkelijke terugvordering) naar het adres in Paramaribo is verzonden waar hij woonde, terwijl hij tevens heeft aangegeven medio juni 2006 in Paramaribo te zijn teruggekeerd. Appellant had derhalve, desnoods door inzending van een voorlopig bezwaarschrift, nog tijdig bezwaar kunnen indienen.
4.3. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 december 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW