
Jurisprudentie
BG8904
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3140 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3140 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WW-uitkering met terugwerkende kracht wegens verlies werknemerschap. Werkzaam als zelfstandige. Niet vermeld op werkbriefjes.
Uitspraak
07/3140 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2007, 06/3831 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. De Raad verwijst voor een meer uitgebreide weergave van de feiten naar hetgeen daarover in de aangevallen uitspraak is vermeld, en volstaat hier met het volgende.
2.2. Met ingang van 19 mei 1997 is de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, herzien en berekend naar een arbeidsonge-schiktheid van 45 tot 55%. Met ingang van die datum is appellant daarnaast een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een verlies van 20 arbeidsuren per week. De WAO-uitkering is nadien enige malen verhoogd en wederom herzien naar een arbeidsonge-schiktheid van 45 tot 55%, laatstelijk met ingang van 30 juni 2004. De WW-uitkering is ingaande die datum herleefd. Naar aanleiding van een anonieme melding in december 2004 is het Uwv een onderzoek gestart. Op grond daarvan rees bij het Uwv het vermoeden dat appellant werkzaamheden had verricht en/of inkomsten had genoten zonder daarvan bij het Uwv melding te hebben gemaakt. Bij besluit van 23 maart 2005 is de betaling van de WW-uitkering per 13 december 2004 geschorst, in afwachting van de uitkomst van nader onderzoek. Uit dit onderzoek is volgens het Uwv gebleken dat appellant vanaf 12 maart 2002 voltijds als zelfstandige werkte in zijn onderneming [naam onderneming] Dit leidde het Uwv tot de conclusie dat appellant met ingang van 12 maart 2002 zijn werknemerschap geheel heeft verloren, en geen recht heeft op een WW-uitkering. Met een besluit van 24 april 2006 is de WW-uitkering van appellant per 30 juni 2004 ingetrokken. Bij besluit van 9 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2006 ongegrond verklaard, en dat besluit gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is -samengevat- overwogen dat op grond van het door het Uwv uitgevoerde fraudeonderzoek moet worden geconcludeerd dat appellant vanaf 12 maart 2002 volledig als zelfstandige werkzaamheden verrichtte, en op de datum in geding, 30 juni 2004, zijn hoedanigheid van werknemer had verloren in de zin van artikel 8, eerste lid, van de WW. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant met ingang van die datum ter zake van in ieder geval 20 uur per week, zijnde het aantal uren waarvoor hij een WW-uitkering ontving, zijn recht op uitkering had verloren, op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW en het tweede lid van dat artikel. Het Uwv was ingevolge artikel 22a, eerste lid, en onder b, van de WW, gehouden de WW-uitkering van appellant per 30 juni 2004 in te trekken. De rechtbank acht geen dringende redenen aanwezig in de zin van artikel 22a, tweede lid, van de WW, op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van herziening had moeten worden afgezien.
4. Appellant heeft in zijn beroepschrift in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat hij niet volledig als zelfstandige heeft gewerkt, dat hij vanwege zijn slechte gezondheid niet in staat was om arbeid te verrichten, en dat hij slechts “zijn papieren” in verschillende transportondernemingen heeft ondergebracht. Ter zitting van de Raad heeft appellant echter verklaard dat hij gedurende 20 uur per week werkzaam was in zijn eigen onderneming en dat hij dat niet op de werkbriefjes heeft vermeld omdat het Uwv daarvan reeds op de hoogte was. Volgens appellant mogen die uren niet worden gekort op zijn WW-uitkering.
5.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend, en overweegt daartoe als volgt.
5.2. De Raad stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat appellant ten tijde in geding in ieder geval gedurende 20 uur per week werkzaam was als zelfstandig ondernemer. Zulks komt ook overeen met zijn verklaring op 19 april 2006, zoals weergegeven in het rapport werknemersfraude. Anders dan appellant voorstaat kunnen deze uren bij het vaststellen van het recht op WW-uitkering niet buiten beschouwing worden gelaten. Gelet op de omvang van deze werkzaamheden is de Raad van oordeel dat in het bestreden besluit terecht is bepaald dat appellant per 30 juni 2004 het werknemerschap voor 20 uur per week heeft verloren en dat hij geen recht heeft op de hem per 30 juni 2004 toegekende WW-uitkering. De vraag of appellant al dan niet voltijds werkzaam is geweest in zijn eigen onderneming behoeft naar het oordeel van de Raad dan ook geen verdere bespreking. Nu appellant zijn werkzaamheden niet op de werkbriefjes heeft vermeld, is bij het bestreden besluit de WW-uitkering terecht en op goede gronden met terugwerkende kracht herzien onder toepassing van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW. Het standpunt van appellant dat het Uwv op de hoogte was van de door hem verrichte werkzaamheden voor 20 uur, en dat hij deze daarom niet op zijn werkbriefjes hoefde te vermelden, verwerpt de Raad. Het Uwv heeft betwist dat hij daarvan op de hoogte was en appellant heeft zijn stelling op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
5.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW