Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8926

Datum uitspraak2008-11-13
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers570192 UE VERZ 08-467
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Appartementszaak. Vernieting besluit tot ontzegging gebruik privégedeelte.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector kanton Locatie Utrecht zaaknummer: 570192 UE VERZ 08-467 MVV beschikking d.d. 13 november 2008 inzake [H.], wonende te Utrecht, verder ook te noemen: [H], gemachtigde mr. F.A. Geevers, verzoekende partij, tegen: de vereniging van eigenaren "VERENIGING VAN EIGENAREN ZONNEFLAT II", gevestigd te Utrecht, verder ook te noemen: VVE, gemachtigde mr. M.Th. Legger, verwerende partij. Verloop van de procedure [H] heeft op 3 april 2008 een verzoekschrift ingediend. De VVE heeft een verweerschrift ingediend. Het verzoek is ter zitting van 15 mei 2008 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald. Motivering De feiten 1. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten. 1.1 Bij een op 25 augustus 1977 voor mr. A. de Gier, notaris te Utrecht, verleden akte van splitsing is het flatgebouw aan de Toermalijnlaan nummers 18 tot en met 32 (even nummers) te Utrecht (hierna: het gebouw) gesplitst in 11 appartementsrechten. 1.2 Bij de splitsing is ontstaan de vereniging van eigenaars "Vereniging van Eigenaars van het gebouw Toermalijnlaan 18 tot en met 32 (even nummers) Zonneflat 2", door partijen aangeduid als de "Vereniging van eigenaren Zonneflat II". 1.3 [H] is eigenaar van het appartementsrecht met appartementsindex A-6, gelegen op de derde woonlaag van het gebouw en plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning). Boven de woning is de woning met appartementsindex A-8 en huisnummer [x] van de heer [B.], voorzitter van de VVE, gelegen. Onder de woning van [H] is de woning met appartementsindex A-4 met huisnummer [y] van de heer [M.] gelegen. 1.4 [H] ondervindt, in ieder geval sinds 2005, problemen met de afvoer van afvalwater. Uit de door [H] als productie overgelegde nota's blijkt dat hij in de periode maart 2005 tot en met juli 2007 ten minste tien maal een ontstoppingsbedrijf heeft ingeschakeld om verstoppingen in de afvoer te verhelpen. Partijen hebben over en weer voorstellen gedaan om te komen tot vaststelling en oplossing van het probleem maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken. 1.5 [H] heeft de betaling van de door hem verschuldigde servicekosten opgeschort. 1.6 Op 3 maart 2008 heeft een vergadering plaatsgevonden van de algemene ledenvergadering van de VVE. In die vergadering heeft de VVE besloten [H] het gebruik van de woning te ontzeggen. [H] was, hoewel hij en zijn gemachtigde waren uitgenodigd, niet ter vergadering aanwezig. In de brief van 5 maart 2008 is [H] van het besluit op de hoogte gesteld. Uit die brief blijkt dat het besluit is genomen in verband met - samengevat - de achterstand van [H] in de betaling van zijn servicekosten, door hem veroorzaakte onnodige hinder en in verband met zijn bejegening van de overige eigenaren en andere personen in het gebouw. Het verzoek 2. [H] heeft de kantonrechter verzocht het besluit tot ontzegging van het gebruik van zijn woning te schorsen en (vervolgens) te vernietigen op grond van artikel 5:130 BW juncto artikel 2:15 BW juncto artikel 2:8 BW. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek, samengevat en zakelijk weergeven, gesteld dat hij al jaren problemen ondervindt met zijn afvoer. Omdat de VVE weigert medewerking te verlenen aan de oplossing van die problemen heeft hij de betaling van de servicekosten opgeschort. De VVE heeft dan ook geen opeisbare vordering op hem zodat het besluit onredelijk is. Bovendien is het besluit disproportioneel omdat de VVE niet eerst gebruik heeft gemaakt van een minder vergaande maatregel, te weten het afdwingen van betaling in rechte. Het besluit is derhalve genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist op grond van artikel 2:15 BW, aldus [H]. Het verweer 3. De VVE heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt, voor zover voor de beoordeling nodig, hierna aan de orde. De beoordeling 4. De kantonrechter zal het verzoek tot schorsing van het besluit afwijzen. Op grond van artikel 24 lid 6 van het splitsingsreglement schorst het eveneens ingediende verzoek tot vernietiging van het besluit de tenuitvoerlegging van het besluit, zodat [H] geen procesbelang heeft bij zijn verzoek tot schorsing. 5. Met betrekking tot het verzoek tot vernietiging overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 2:15 lid 1 BW dat bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is - voor zover hier van belang - wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Artikel 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De woorden "als zodanig" in artikel 2:8 lid 1 BW brengen met zich mede dat het antwoord op de vraag of de vergadering bij afweging van (ook) alle bij het besluit betrokken belangen van het betrokken lid in redelijkheid en naar billijkheid tot die besluiten heeft kunnen komen niet los kan worden gezien van de tussen de vergadering en dat lid bestaande relatie. 6. De kantonrechter is van oordeel dat de VVE bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid en billijkheid tot het besluit van 3 maart 2008 heeft kunnen komen. Het verzoek tot vernietiging van het besluit komt dan ook voor toewijzing in aanmerking. 7. Wat betreft de door de VVE aan haar besluit ten grondslag gelegde (afwegingen terzake de) betalingsachterstand overweegt de kantonrechter als volgt. De VVE heeft aanvankelijk gekozen om door middel van een incassoprocedure haar vorderingen op [H] te verhalen. Zij heeft die procedure vervolgens voortijdig beëindigd en is overgegaan tot de gemelde ontzegging van het gebruik van de woning. Die ontzegging wordt, zo blijkt uit het besluit, ongedaan gemaakt wanneer [H] alsnog aan zijn betalingsverplichtingen jegens de VVE voldoet. Aangezien (toegang tot) een woning, naar algemeen bekend is, tot de eerste levensbehoeften van de mens behoort, laat de VVE [H] in feite geen keuze: indien hij gebruik wil maken van zijn woning, dient hij ten genoegen van de VVE te betalen. Daarmee heeft de VVE [H] de facto de mogelijkheid ontnomen om zich in rechte te verweren tegen de vorderingen van de VVE (en die verweren in rechte te laten toetsen). Dat klemt te meer nu [H] zich al geruime tijd gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vorderingen niet opeisbaar zijn, omdat hij zijn betalingsverplichtingen heeft opgeschort en dat hij de door hem gemaakte kosten voor de riolering met de vorderingen van de VVE wil verrekenen. Zou [H], daartoe gedwongen door het besluit, alsnog de vorderingen voldoen, dan zou daaruit de conclusie kunnen worden getrokken dat hij zijn rechten tot opschorting en (later) verrekening prijs geeft. De kantonrechter is van oordeel dat de VVE bij de afweging tot het besluit dat belang van [H] zwaarder had moeten laten wegen dan haar belang bij (een spoedige) betaling van de voorschotbijdragen en de door haar opgelegde boete. Die betaling had de VVE tenslotte ook, zonder genoemde gevolgen voor [H]' onderdak, in rechte kunnen afdwingen. De kantonrechter neemt daarbij tevens in aanmerking dat de VVE ook haar instemming met de door [H] en zijn gemachtigde voorgestelde wijze van onderzoek naar de oorzaak van de (niet door de VVE weersproken) problemen met de afvoer steeds afhankelijk heeft laten zijn van de voldoening van de vorderingen van de VVE, waardoor een patstelling tussen partijen is ontstaan. De VVE heeft daarmee een oplossing van die problemen, wat die oplossing ook moge inhouden, onnodig vertraagd. 8. Wat betreft de door de VVE aan haar besluit ten grondslag gelegde afwegingen terzake het (vermeende) wangedrag van [H] overweegt de kantonrechter het volgende. Voor zover het de gestelde uitlatingen van [H] betreft jegens medebewoners zoals weergegeven in het verweerschrift, zijn deze uitlatingen weliswaar weinig gepast in de normale omgang in het maatschappelijke verkeer, maar zonder de context waarin zij werden gemaakt, welke context ontbreekt, zijn zij niet op hun "waarde" te beoordelen. Niet gebleken is dat de VVE bij haar afweging om tot het besluit te komen die context heeft betrokken. De (vermeende) door [H] veroorzaakte overlast is evenmin feitelijk onderbouwd. Het enkele feit dat aangifte is gedaan welke al dan niet tot een proces-verbaal heeft geleid, betekent nog niet dat sprake is van een overlast die de ontzegging van het gebruik van de woning aan [H] rechtvaardigt. 9. Het verzoek tot vernietiging van het besluit van 3 maart 2008 zal op grond van het voorgaande worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de VVE te veroordelen in de proceskosten. Beslissing De kantonrechter: - wijst het verzoek tot schorsing van het besluit van 3 maart 2008 af; - vernietigt het besluit van de VVE van 3 maart 2008 strekkende tot ontzegging aan [H] van het gebruik van zijn woning; - veroordeelt de VVE in de proceskosten aan de zijde van [H], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 426,75, waarvan € 400,- aan salaris gemachtigde. Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 november 2008.