Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8948

Datum uitspraak2009-01-06
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001644-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Daargelaten de vraag of een bevel of vordering tot verplaatsing van een auto een bevoegdheid is die uitdrukkelijk zijn grond vindt in artikel 124 Sv en of de weigering daartoe een overtreding oplevert van artikel 184 Sr op de wijze zoals in casu ten laste is gelegd overweegt het hof het volgende. De kring van personen die een bevel of vordering kunnen geven beperkt zich - blijkens het artikel - tot - in dit geval - de ambtenaar die met de leiding van de ambtsverrichtingen is belast. In het onderhavige geval bestaat de ambtsverrichting in de activiteiten van verbalisant [verbalisant 1]. De vordering in casu is gegeven door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] die door [verbalisant 1] ter plaatse waren gevraagd, omdat verdachte de ambtsverrichting van [verbalisant 1] belette, belemmerde of verijdelde. Naar het oordeel van het hof hadden deze ambtenaren - gelet op het dossier - niet de leiding over de ambtsverrichting zodat reeds om die reden niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het hof is verder van oordeel dat in casu artikel 2 van de Politiewet niet kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschift op basis waarvan eerder genoemde vordering kan worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden voldaan.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001644-08 Parketnummer eerste aanleg: 19-620434-08 Arrest van 6 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 9 juni 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1947] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats],[adres], verschenen in persoon. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren met dien verstande dat het/de in feit 1 genoemd(e) bevel/vordering is gedaan op basis van artikel 124 van het Wetboek van Strafvordering en dat het hof verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal veroordelen tot een geldboete van 460 euro subsidiair 9 dagen vervangende hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen. Partiele nietigheid van de dagvaarding Het hof overweegt dat de tenlastelegging van feit 1 met betrekking tot de passage 'in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift' nietig dient te worden verklaard nu gezien de omschrijving van het tenlastegelegde feit en in samenhang met de inhoud van het proces-verbaal van de politie onvoldoende duidelijk blijkt op welk ander wettelijk voorschrift de steller van de tenlastelegging doelt. Vrijspraak Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hierbij het volgende: Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij artikel 184, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft overtreden door opzettelijk niet te voldoen aan een bevel of vordering krachtens artikel 124 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en/of artikel 2 van de Politiewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door (een) opsporingsambena(a)r(en), welk(e) opsporingsambtena(a)r(en) van verdachte hadden gevorderd zijn auto te verplaatsen en aan welke vordering verdachte geen gevolg heeft gegeven. Door verbalisant [verbalisant 1], assistent BPZ van politie Drenthe, is in het proces-verbaal nr. [nr proces-verbaal 1] d.d. 6 april 2008, als volgt gerelateerd: Op 31 maart was ik belast met de uitvoering van een snelheidscontrole aan de [straat] te [pleegplaats] ter hoogte van perceelnummer [perceelnr]. Omstreeks 14.50 uur zag ik dat een voor mij onbekend persoon zijn voertuig heel dicht achter het radarvoertuig parkeerde, waarna deze persoon uitstapte en het erf van perceelnummer [perceelnr] opliep. Korte tijd later zag ik deze persoon op een heftruck met een pallet met golfplaten op de vorken naar mij toe komen rijden en hij plaatste deze pallet met golfplaten voor het radarvoertuig, zo dat het radarvoertuig opgesloten werd tussen de geparkeerde auto achter het radarvoertuig en deze pallet met golfplaten voor de radarauto. Ik stapte uit en liep naar die persoon op de heftruck toe en liet mijn legitimatiebewijs zien en maakte mij bekend als politieambtenaar en vroeg of hij de pallet met golfplaten daar weg wilde halen. Hij schreeuwde tegen mij dat dat zijn parkeerplaats was en dat ik maar moest zien hoe ik daar weg kwam. Vervolgens reed hij met de heftruck weg en haalde een pallet met daarop een grote koelvitrine en plaatste deze ook voor de radarauto. Door deze pallet met koelvitrine kon ik mijn werkzaamheden niet meer uitvoeren omdat het radarsignaal de passerende voertuigen wel kon meten maar op de foto zag je alleen de koelvitrine. Ik sprak hem nogmaals aan en vroeg hem deze spullen voor de radarvoertuig weg te halen. Hij schreeuwde. Ik vroeg nogmaals of hij de spullen weg wilde halen maar hij reed met de heftruck weg. Ik heb toen contact opgenomen met collega's en deze hebben hem aangehouden op grond van dat ik mijn werkzaamheden niet kon uitvoeren. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk brigadier en agent van politie Drenthe, hebben in het proces-verbaal nr.[nr proces-verbaal 2] d.d. 1 april 2008 als volgt gerelateerd: Wij verbalisanten zagen dat voor de radarauto een hoge vitrine was geplaatst. Achter de auto was een personenauto geparkeerd. Door deze situatie werd het werk van deze collega zodanig belemmerd dat hij genoodzaakt was zijn werkzaamheden te staken. Wij verzochten [verdachte] de auto achter de radarauto te verplaatsen zodat collega [verbalisant 1] de auto kon verplaatsen. Wij zagen en hoorden dat [verdachte] niet mee wilde werken. Wij, verbalisanten, hebben hierop [verdachte] tot tweemaal toe gevorderd zijn auto weg te halen. Wij, verbalisanten zagen dat [verdachte] hierop niet reageerde. Hierop werd [verdachte] aangesproken en medegedeeld dat hij was aangehouden. Artikel 124 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt - voor zover van toepassing - als volgt: 1. Voor de handhaving der orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen draagt zorg de voorzitter van het college, of de rechter of ambtenaar, die met de leiding dier verrichtingen is belast. 2. Deze neemt de noodige maatregelen opdat die ambtsverrichtingen zonder stoornis zullen kunnen plaats vinden. 3. Indien daarbij iemand de orde verstoort of op eenigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken voorzitter, rechter of ambtenaar, na hem zoo noodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, ingeval van weigering, hem doen verwijderen en tot den afloop der ambtsverrichtingen in verzekering doen houden. 4.... 5.... Daargelaten de vraag of een bevel of vordering tot verplaatsing van een auto een bevoegdheid is die uitdrukkelijk zijn grond vindt in artikel 124 Sv en of de weigering daartoe een overtreding oplevert van artikel 184 Sr op de wijze zoals in casu ten laste is gelegd overweegt het hof het volgende. De kring van personen die een bevel of vordering kunnen geven beperkt zich - blijkens het artikel - tot - in dit geval - de ambtenaar die met de leiding van de ambtsverrichtingen is belast. In het onderhavige geval bestaat de ambtsverrichting in de activiteiten van verbalisant [verbalisant 1]. De vordering in casu is gegeven door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] die door [verbalisant 1] ter plaatse waren gevraagd, omdat verdachte de ambtsverrichting van [verbalisant 1] belette, belemmerde of verijdelde. Naar het oordeel van het hof hadden deze ambtenaren - gelet op het dossier - niet de leiding over de ambtsverrichting zodat reeds om die reden niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het hof is verder van oordeel dat in casu artikel 2 van de Politiewet niet kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschift op basis waarvan eerder genoemde vordering kan worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden voldaan. Derhalve dient verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring 2. verdachte op 31 maart 2008 te [pleegplaats], in de gemeente[gemeente] zich met geweld heeft verzet tegen [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zijnde opsporingsambtenaren van regiopolitie Drenthe, die verdachte ingeval van ontdekking op heterdaad hadden aangehouden, verdachte van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht en verdachte trachtten ten spoedigste voor een hulpofficier van justitie te geleiden en verdachte daartoe hadden vastgegrepen en met zich trachtten te voeren en aldus werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, welk zich met geweld verzetten hierin bestond, dat verdachte met kracht rukte en trok in een andere richting dan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten met zich te voeren. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: 2: Wederspannigheid. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Verdachte heeft zich bij zijn aanhouding op 31 maart 2008 verzet. Uit het de verdachte betreffende uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 5 november 2008 blijkt dat verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld en het onderhavige feit is begaan tijdens een proeftijd. Gelet op de aard en de ernst van voormeld bewezenverklaard feit is het hof van oordeel dat verdachte conform de daarvoor geldende richtlijnen dient te worden bestraft met na te melden onvoorwaardelijke geldboete. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 180 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart de dagvaarding onder 1 met betrekking tot de passage 'in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift' nietig; verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij; verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderdvijftig euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. O. Anjewierden, in tegenwoordigheid van G.G. Eisma als griffier, zijnde mr. Lahuis voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.