Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8963

Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers320202 / HA RK 08-291
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking afgewezen.


Uitspraak

Beschikking RECHTBANK ROTTERDAM Meervoudige kamer voor wrakingszaken Uitspraak : 23 december 2008 Zaaknummer : 320202 Rekestnummer : HA RK 08-291 Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van: [naam verzoeker], wonende te [adres], verzoeker, strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna: de rechter). 1. Het procesverloop en de processtukken Ter zitting van 5 december 2008 is door de rechter een aanvang gemaakt met de behandeling van de door verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aanhangig gemaakte bestuursrechtelijke beroepsprocedures, welke zaken als kenmerk hebben AWB 08/1969 WWB-T1 en AWB 08/3372 WWB-T1. Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft kennis genomen van de griffiedossiers van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting. Verzoeker, zijn advocaat, de rechter, alsmede de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Ter zitting van 23 december 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker en zijn advocaat [naam advocaat]. Zij hebben het standpunt van verzoeker nader toegelicht. 2. Het verzoek en het verweer daartegen 2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : De rechter is ter zitting van 5 december 2008 partijdig opgetreden. De rechter zei eerst dat zij allebei de zaken ging behandelen. Wij kregen eerst het woord. Niet alle papieren van beide zaken bleken bij mij en mijn advocaat aanwezig en ook niet bij zijn kantoorgenoot. Wij hebben er naderhand nog naar gezocht, maar wij bleken niet alle stukken te hebben. Van één van de twee zaken hadden wij geen stukken. De rechter heeft vervolgens op die zitting op een gegeven moment de zaken gesloten en expliciet gezegd dat de zaken zouden worden aangehouden. Vervolgens ging de mevrouw van de gemeente zitten pruilen en huilen. Zij wilde dat in ieder geval één zaak wel zouden worden behandeld. Toen heeft de rechter haar eerdere beslissing herzien en werd de zaak, die door de rechter reeds was gesloten, weer geopend, om die mevrouw haar zin te geven. Als een zaak is gesloten, dan is die gesloten en dient deze niet meer te worden heropend. Als dat toch gebeurt, ben ik het er niet mee eens. Dit was geen normale gang van zaken. 2.2 De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Het wrakingsverzoek ziet volgens de rechter op een processuele beslissing tijdens de zitting. Van een vooringenomenheid jegens verzoeker is volgens de rechter geen sprake. 3. De beoordeling 3.1 Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.2 Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden. 3.3 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, waartoe het volgende is overwogen. 3.4 Vast staat dat op de zitting van 5 december 2008 op hetzelfde tijdstip twee door verzoeker geïnitieerde bestuursrechtelijke beroepsprocedures aan de orde waren, in welke zaken telkens het college van B & W van Rotterdam de wederpartij is. Meteen na de aanvang van de behandeling heeft de advocaat van verzoeker aan de rechter meegedeeld dat hij en verzoeker er niet van op de hoogte waren dat de procedure met kenmerk 08/3372 die dag zou worden behandeld en dat zij die zaak niet hadden voorbereid. Hierop heeft de rechter meegedeeld dat zij dacht dat het verstandig zou zijn de zaak op een andere zitting te zetten en dat het niet in het belang van verzoeker was om de zaak te behandelen als hij en zijn advocaat de zaak niet hebben kunnen voorbereiden. Hierop hebben de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders bezwaar gemaakt tegen uitstel van de behandeling en te kennen gegeven dat volgens hen in ieder geval de zaak met kenmerk 08/1969 zou kunnen worden behandeld. Vervolgens heeft de rechter meegedeeld dat zij voorstelde die dag alleen de procedure met kenmerk 08/1969 te behandelen, omdat de beide zaken niet met elkaar samenhangen en verzoeker en zijn gemachtigde die zaak wel hadden voorbereid. Hierop heeft verzoeker de rechter gewraakt. 3.5 Aan deze gang van zaken ter zitting valt geen zwaarwegende aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft blijkens hetgeen hiervoor onder 3.4 is weergegeven stilgestaan bij de vraag of en zo ja, welke zaken van verzoeker op de zitting van 5 december 2008 behandeld zouden moeten gaan worden en heeft daarbij aan beide procespartijen gelegenheid geboden ter zitting hun standpunt daaromtrent kenbaar te maken en toe te lichten. Wellicht heeft de rechter er tijdens die gang van zaken over gedacht beide zaken aan te houden en zich ook in die zin uitgelaten, maar als na het aanhoren van verdere standpunten en toelichtingen daaromtrent door de rechter wordt beslist de behandeling van één van beide zaken wel doorgang te laten vinden - hetgeen ook niet onbegrijpelijk is, nu verzoeker en zijn gemachtigde die zaak inhoudelijk wel hadden voorbereid - is daarin geen grond voor wraking van de rechter gelegen. 3.6 De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen. 4. De beslissing wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter]. Deze beslissing is gegeven op 23 december 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. H. van Lokven-van der Meer en mr. M.C. van der Kolk, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.