Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8969

Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000047-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven problemen te voorzien bij de uitvoering van een werkstraf. Daarom heeft de advocaat-generaal gevorderd aan verdachte onder meer een gevangenisstraf op te leggen. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, acht het hof echter het opleggen van een gevangenisstraf niet noodzakelijk. Anderzijds zijn de feiten te ernstig om af te zien van het opleggen van een werkstraf. Bovendien heeft verdachte verklaard wel in staat te zijn een werkstraf te voltooien indien dit in een relatief korte periode gedaan kan worden. De door de politierechter opgelegde straffen zijn in beginsel passend voor de aard en de ernst van de feiten, zoals het hof deze heeft bewezenverklaard. In de ouderdom van die feiten ziet het hof echter aanleiding om zowel de duur van de werkstraf als de hoogte van de geldboete te matigen tot de duur en hoogte zoals hierna worden genoemd. Daarnaast zal het hof verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor na te noemen duur.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000047-08 Parketnummer eerste aanleg: 17-013325-03 Arrest van 7 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 25 februari 2005 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1974] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres] postadres te [postadres], verschenen in persoon. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en tot een geldboete van negenhonderdvijftig euro en dat het hof verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegt voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van tweehonderd euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 21 juli 2003, te of bij [pleegplaats], (in elk geval) in de gemeente [pleeggemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 670 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; 2. hij op of omstreeks 21 juli 2003, te of bij [pleegplaats], (in elk geval) in de gemeente [pleeggemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over diverse voor het openbaar verkeer openstaande wegen, onder meer de [straat], opzettelijk - toen één of meer zich in een politievoertuig bevindende politieambtenaren, en wel (een) opsporingsambtena(a)r(en) in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderde(n) of verdachte beval(en) het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welke vordering of welk bevel door die politieambtena(a)r(en), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordien deze van een aan dit politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond verlicht werden, gebruik maakte(n) - niet heeft voldaan aan genoemde vordering of genoemd bevel gedaan door genoemde ambtena(a)r(en); 3. hij op of omstreeks 21 juli 2003 te [pleegplaats], in de gemeente [pleeggemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten een politieambtenaar, genaamd [slachtoffer], agent van politie, en gedurende of ter zake in de rechtmatige uitoefening van haar bediending, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, met kracht een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Bewezenverklaring Het hof acht bewezen dat: 1. hij op 21 juli 2003, te [pleegplaats], in de gemeente [pleeggemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 670 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; 2. hij op 21 juli 2003, te [pleegplaats], in de gemeente [pleeggemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over diverse voor het openbaar verkeer openstaande wegen, onder meer de [straat], opzettelijk - toen zich in een politievoertuig bevindende politieambtenaren, en wel opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften verdachte bevalen het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden, welk bevel door die politieambtenaren, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd gedaan doordien deze van een aan dit politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop politie" verlicht werden, gebruik maakten - niet heeft voldaan aan genoemd bevel gedaan door genoemde ambtenaren; 3. hij op 21 juli 2003 te [pleegplaats], in de gemeente [pleeggemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten een politieambtenaar, genaamd [slachtoffer], agent van politie, en gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: feit 1: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder A, van de Wegenverkeerswet 1994; feit 2: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten; feit 3: poging tot zware mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Op 21 juli 2003 zagen verbalisanten verdachte in zijn personenauto over de openbare weg rijden. Verbalisanten gaven verdachte een stopteken, waarna verdachte met een snelheid van 120 km/uur doorreed. Ook het gebruik van de zwaailichten op de auto van verbalisanten leidde er niet toe dat verdachte stopte, hoewel hij de zwaailichten heeft gezien en wist dat de signalen voor hem waren bedoeld. Pas in [pleegplaats] zette verdachte zijn auto stil. Hij verklaarde tegenover de verbalisanten dat hij teveel alcoholhoudende drank had genuttigd. De ademanalyse wees uit dat het ademalcoholgehalte van verdachte 670 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg. In [pleegplaats] is verdachte aangehouden. Toen verbalisant [slachtoffer] hem de handboeien had omgedaan, gaf verdachte met zijn voorhoofd tweemaal een harde stoot tegen haar gezicht. Hierdoor ontstond een zwelling aan het hoofd van het slachtoffer en voelde zij hevige pijn in haar voorhoofd. Verdachte heeft door zijn handelwijze de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers en van zijn toen tweejarige dochter die op de achterbank van de auto zat, in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Daarnaast heeft verdachte geen gehoor gegeven aan het door een daartoe bevoegde ambtenaar gegeven bevel om de door verdachte bestuurde auto te doen stilhouden. Ten slotte heeft verdachte door [slachtoffer] te mishandelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het door [slachtoffer] opgelopen letsel niet ernstiger van aard was, is slechts te danken aan de omstandigheid dat verdachte met zijn voorhoofd niet een kwetsbaarder gedeelte van het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt. Uit het dossier blijkt niet van voldoende pogingen om de uitspraak van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden aan verdachte ter kennis te stellen. Derhalve is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Het hof volstaat met deze vaststelling. Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven problemen te voorzien bij de uitvoering van een werkstraf. Daarom heeft de advocaat-generaal gevorderd aan verdachte onder meer een gevangenisstraf op te leggen. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, acht het hof echter het opleggen van een gevangenisstraf niet noodzakelijk. Anderzijds zijn de feiten te ernstig om af te zien van het opleggen van een werkstraf. Bovendien heeft verdachte verklaard wel in staat te zijn een werkstraf te voltooien indien dit in een relatief korte periode gedaan kan worden. De door de politierechter opgelegde straffen zijn in beginsel passend voor de aard en de ernst van de feiten, zoals het hof deze heeft bewezenverklaard. In de ouderdom van die feiten ziet het hof echter aanleiding om zowel de duur van de werkstraf als de hoogte van de geldboete te matigen tot de duur en hoogte zoals hierna worden genoemd. Daarnaast zal het hof verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor na te noemen duur. Benadeelde partij Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden. Het hof zal tevens voormeld bedrag toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 23 (oud), 24 (oud), 24c (oud), 45, 57 (oud), 184, 302 en 304 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 (oud), 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast; veroordeelt verdacht tevens tot een geldboete van zeshonderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twaalf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tweehonderd euro; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. A. Dijkstra en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. C. Coster als griffier, zijnde mr. Koolschijn voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.