Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9005

Datum uitspraak2008-12-07
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.011.471/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoger beroep tegen tussenbeschikking ontvankelijk nu daartoe toestemming is verleend; ouderschapsonderzoek gelast.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 10 december 2008 Zaaknummer : 200.011.471.01 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-1298 [appellant] wonende te [woonplaats] verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. P.A. van Hecke, tegen [geïntimeerde] wonende te [woonplaats] verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. R.E. Tergau. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 18 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 juni 2008 van de rechtbank te Rotterdam. De vader heeft op 14 oktober 2008 een verweerschrift ingediend. Bij het hof is, door middel van een brief van de zijde van de moeder, op 29 juli 2008 een afschrift van een brief van de rechtbank te ’s-Gravenhage ingekomen, waarin de rechter, mr. Koster-van de Flier, toestemming geeft voor tussentijds hoger beroep tegen de beschikking van 23 juni 2008 van de rechtbank te Rotterdam. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 juli 2008, 29 juli 2008, 25 oktober 2008 en 28 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 5 november 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Van de zijde van de moeder is ter zitting het proces-verbaal van 1 oktober 2008 van de rechtbank te Rotterdam ingekomen. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de hoofdzaak aangehouden in verband met het beproeven van mediation. In de voorlopige voorzieningenzaak is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij de vader zal zijn en is er een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de moeder en de na te noemen minderjarige [kind] van één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP 1. De moeder stelt dat tussentijds appel van een voorlopige voorziening mogelijk is. Zij verwijst hiervoor naar (de toelichting bij) artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) (in de ‘Groene Kluwer’). De moeder stelt dat hier sprake is van een beslissing overeenkomstig artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het bepaalde in artikel 822 Rv is hier volgens de moeder niet van toepassing aangezien deze bepaling is geschreven voor een echtscheidingsprocedure, hetgeen volgt uit het bepaalde bij artikel 821 lid 1 Rv. 2. De vader stelt dat de moeder zich ten onrechte beroept op artikel 358 lid 4 Rv. Hij stelt dat deze zaak zo sterk verwant is met de rechtspleging in echtscheidingszaken, dat de zesde titel van het wetboek van Rv analoog dient te worden toegepast. De verzochte voorlopige voorziening valt onder artikel 822 Rv. Tegen een beschikking ex artikel 822 Rv staat gelet op artikel 824 Rv geen hoger beroep open, wel cassatie in belang der wet. 3. Het hof is van oordeel dat de moeder in haar verzoek dient te worden ontvangen nu de rechter toestemming heeft verleend om tussentijds in hoger beroep te gaan van de bestreden (tussen)beschikking, waarmee aan het vereiste van artikel 358 lid 4 Rv is voldaan. Het hof overweegt ten overvloede dat artikel 824 Rv hier niet van toepassing is omdat deze bepaling is geschreven voor een echtscheidingsprocedure, hetgeen volgt uit artikel 821 lid 1 Rv jo. art. 822 Rv, en in onderhavige procedure geen sprake is van een echtscheidingsprocedure. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 4. In geschil is de voorlopige verblijfplaats van de minderjarige: [naam] geboren [in 2007] te [woonplaats] verder: [kind]. 5. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de gewone verblijfplaats van [kind] voorlopig bij haar zal zijn. 6. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep te verklaren en subsidiair het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 7. De moeder stelt dat de rechtbank het belang van [kind] heeft geschaad door [kind] tijdelijk bij de vader te plaats en de vader in feite heeft beloond voor het weghouden van [kind] bij de moeder. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met het feit dat de vader een frequente drugsgebruiker is en huiselijk geweld heeft gepleegd tegen de moeder. De moeder stelt dat de vader niet in staat is alleen voor [kind] te zorgen. Hij kan geen structuur aanbrengen in het leven van [kind] en heeft ook financiële problemen. De vader is niet bereid om mee te werken aan een omgangsregeling tussen [kind] en de moeder. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hij, zonder opgaaf van reden, niet op de eerste afspraak bij Jeugdzorg is verschenen, waar een begeleid bezoek zou plaatsvinden. De moeder stelt dat de vader de zaak door middel van mediation alleen maar wil traineren. De moeder is door de huidige situatie niet in staat te werken en heeft ontslag genomen. Zij is hierdoor in staat volledig voor [kind] te zorgen. De moeder stelt dat de huidige situatie zo spoedig mogelijk dient te worden gewijzigd in het belang van [kind]. De moeder verklaart dat zij niet van plan is [kind] een streng Islamitische opvoeding te geven of hem te laten besnijden. 8. De vader ontkent hetgeen de moeder wil doen geloven. De vader heeft ruimschoots inhoud gegeven aan de beschikking van de rechtbank. Hij heeft de omgangsregeling zelfs uitgebreid ter gelegenheid van het Suikerfeest en op de verjaardag van [kind]. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen drugs gebruikt, heeft de vader een drugstest ondergaan. Hij is op alle onderdelen negatief bevonden. De thuisomgeving van [kind] bij de vader is veilig en stabiel. Uit een onderzoek van het Steunpunt Huiselijk Geweld is gebleken dat het gedrag en de omgeving van [kind] geen aanleiding geven tot zorgen omtrent de opvoeding en verzorging van [kind] door de vader. De moeder wil [kind] een Islamitische opvoeding geven en [kind] laten besnijden. De vader is hier op tegen. Voorts stelt de vader dat de moeder zijn bedrijfsvoering verhindert door zijn computer en administratie onder zich te houden. 9. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond [kind]. Het hof is van oordeel dat [kind] er het meest bij gebaat is dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van een ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten. 10. Het hof zal als deskundige benoemen: mevrouw drs. B. de Vries, Jozef Israelslaan 59, 2596 AN ’s-Gravenhage, telefoon: 070-3245626, e-mail: medinu@planet.nl. 11. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek. 12. Partijen dienen de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken. 13. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 30 mei 2009 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat [kind] – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof laat het aan de deskundige over om – gelet op de leeftijd van [kind] – te bepalen of en, zo ja, op welke wijze [kind] in het ouderschapsonderzoek kan worden betrokken. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen. 14. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt: a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en hoe kan deze omgang worden verbeterd? b. Hoe is de relatie van de minderjarige met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)? c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader? d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarige voldoen, gelet op zijn individuele behoefte? e. Bij wie van de ouders is het hoofdverblijf van de minderjarige het meest geëigend? f. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt? g. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige? 15. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige – bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder – de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren bij wie van de ouders het hoofdverblijf van de minderjarige het meest geëigend is. 16. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief verschotten, de door de coaches van de ouderdag daarvoor in rekening gebrachte kosten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur exclusief BTW. 17. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat hangende het onderzoek bij wijze van voorlopige regeling de navolgende regeling tijdelijk tussen partijen zal gelden: - de verblijfplaats van [kind] voorlopig bij de vader zal zijn; - de moeder omgang met [kind] zal hebben elke week van maandagochtend 8:00 uur tot donderdagochtend 08:00 uur. 18. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: schorst de uitvoerbaarverklaring bij voorraad als opgenomen in de bestreden beschikking; bepaalt dat de verblijfplaats van [kind] voorlopig bij de vader zal zijn; bepaalt dat de moeder omgang met [kind] zal hebben elke week van maandagochtend 08:00 uur tot donderdagochtend 08:00 uur, en verklaart deze voorlopige regeling uitvoerbaar bij voorraad; houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 30 mei 2009 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverwegingen 13; gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverweging 9 tot en met 13; benoemt tot deskundige mevrouw drs. B. de Vries, voornoemd; verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen; bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 17 bepaalde; benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C. van Nievelt; bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden; bepaalt dat de vader en de moeder binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken; bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek; bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Mos-Verstraten, Punselie bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2008.