Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9027

Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802425/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Koggenland (hierna: het college) het verzoek van de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is boos! (hierna: de stichting) om openbaarmaking van documenten betreffende het bedrijventerrein Jaagweg over de termijn van 1 juni 2006 tot en met 19 december 2006 afgewezen.


Uitspraak

200802425/1. Datum uitspraak: 7 januari 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is boos!, gevestigd te Berkhout, gemeente Koggenland, appellante, tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/3217 en 07/3218 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 22 februari 2008 in het geding tussen: de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is Boos! en het college van burgemeester en wethouders van Koggenland. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Koggenland (hierna: het college) het verzoek van de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is boos! (hierna: de stichting) om openbaarmaking van documenten betreffende het bedrijventerrein Jaagweg over de termijn van 1 juni 2006 tot en met 19 december 2006 afgewezen. Bij besluit van 30 mei 2007 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 september 2007, verzonden op 14 september 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het door de stichting daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2007 gedeeltelijk vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college het bezwaar van de stichting gedeeltelijk gegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2008. De stichting heeft de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verleend. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 18 augustus 2008 en 21 oktober 2008 heeft de stichting nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de stichting, en A. Wood-de Haas, en het college, vertegenwoordigd door M.J.M. Neefjes, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen in de zaken nrs. 200802424/1 en 200802426/1. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: […] c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid; […] f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten; g. milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer; […]. Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie over persoonlijke beleidsopvattingen worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt in afwijking van het eerste lid bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. 2.1.1. Ingevolge artikel 19.1a van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) wordt onder milieu-informatie verstaan alle informatie neergelegd in documenten over: a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen; b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten; c. maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma's, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a en b bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen; d. verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving; e. kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder c bedoelde maatregelen en activiteiten; f. de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de levensomstandigheden van de mens, waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voor zover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze elementen, door de onder b en c bedoelde factoren, maatregelen of activiteiten. 2.2. De stichting heeft bij brief van 19 december 2006 verzocht om openbaarmaking van alle documenten betreffende het bedrijventerrein Jaagweg, opgesteld in de periode van 1 juni 2006 tot en met de dagtekening van het verzoek. Bij het besluit op bezwaar van 9 oktober 2007 heeft het college de koopovereenkomsten tussen particuliere grondeigenaren en projectontwikkelaars met betrekking tot het bedrijventerrein Jaagweg openbaar gemaakt, na verwijdering van alle persoonlijke gegevens. Het college heeft geweigerd openbaar te maken: de exploitatieopzet, de conceptversies van het plan van aanpak, de conceptversies van de voorovereenkomst, de verslagen van de stuur- en de projectgroep, en de verslagen van het portefeuillehoudersoverleg Verkeer, Vervoer, Ruimtelijke Ordening en Economie (hierna: VVRE) tussen de wethouders van de West-Friese gemeenten. 2.3. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de koopovereenkomsten ook openbaar kon maken zonder verwijdering van alle persoonlijke gegevens. Blijkens het proces-verbaal heeft de stichting ter zitting bij de voorzieningenrechter gesteld de geanonimiseerde koopovereenkomsten in haar bezit te hebben en geen belang meer te hebben bij een beoordeling op dit punt. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter de hierop betrekking hebbende beroepsgrond van de stichting terecht verder onbesproken gelaten. 2.4. Het betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte niet per document de weigeringsgrond heeft genoemd, faalt. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 9 oktober 2007 ten aanzien van de verschillende documenten de zijns inziens inroepbare weigeringsgronden genoemd. 2.5. De stichting betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de documenten waarvan openbaarmaking is verzocht milieu-informatie bevatten. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wob, diende het college het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen af te wegen tegen het belang van openbaarmaking. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten, aldus de stichting. 2.5.1. In de uitspraak van 11 september 2007 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de toen voorliggende beroepsgronden van de stichting die betrekking hadden op de exploitatieopzet, de voorovereenkomst en het plan van aanpak geen doel treffen. Tegen dit oordeel zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Zoals de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen, kunnen de gronden van de stichting met betrekking tot die documenten in de procedure tegen het besluit van 9 oktober 2007 daarom niet meer aan de orde komen. Dit geldt ook voor de vraag of die documenten milieu-informatie bevatten. In artikel 19.1a van de Wm is bepaald wat verstaan dient te worden onder milieu-informatie. De Afdeling deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de verslagen van de stuur- en de projectgroep geen milieu-informatie bevatten 2.6. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte op de voet van artikel 11 van de Wob heeft geweigerd de verslagen van de stuur- en de projectgroep openbaar te maken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2003 in zaak nr. 200301597/1) kunnen ook documenten afkomstig van derden die niet tot de kring van de overheid behoren, worden aangemerkt als documenten die zijn opgemaakt ten behoeve van intern beraad. In de uitspraak van 9 juli 2008, in de zaak nr. 200800056/1, die betrekking had op een verzoek van de stichting tot openbaarmaking van documenten betreffende het bedrijventerrein Jaagweg over de periode 1 maart 2007 tot en met 8 mei 2007, is ten aanzien van de verslagen van de stuur- en de projectgroep over die periode overwogen dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de verschillende verslagen zijn opgesteld voor intern beraad. De Afdeling ziet geen aanleiding om thans in deze zaak, voor de periode 1 juni 2006 tot en met 19 december 2006, tot een ander oordeel te komen. 2.7. De stichting voert aan dat het college niet alle documenten die betrekking hebben op het bedrijventerrein Jaagweg over de periode 1 juni 2006 tot en met 19 december 2006 aan de voorzieningenrechter heeft overgelegd. In dit verband voert zij onder meer aan dat het college ten onrechte niet alle verslagen van het portefeuillehoudersoverleg VVRE openbaar heeft gemaakt. Voorts ontbreken de documenten die in de verslagen van de stuur- en de projectgroep worden genoemd en de opdracht van 27 juni 2006 aan Ontwikkelingsbedrijf NHN tot ontwikkeling van het bedrijventerrein Jaagweg, aldus de stichting. 2.7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 april 2006 in zaak nr. 200509349/1) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Desgevraagd heeft het college ter zitting bevestigd dat het niet over meer documenten beschikt die betrekking hebben op het bedrijventerrein Jaagweg dan het aan de voorzieningenrechter en Afdeling heeft overgelegd. Deze mededeling komt de Afdeling, gelet op de inhoud van het beschikbare dossier, niet ongeloofwaardig voor. Gelet hierop is het aan de stichting om aannemelijk te maken dat het college bepaalde documenten niet heeft overgelegd. Zij is hier niet in geslaagd. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009. 176-512.