Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9034

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers318764 / HA ZA 08-2957
Statusgepubliceerd


Indicatie

Landinrichting: bezwaar tegen waardering i.v.m. toegedeelde hoeveelheid water, bezwaar ongegrond.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 318764 / HA ZA 08-2957 Vonnis van 26 november 2008 in de zaak van [A.] wonende te [woonplaats], reclamant, advocaat: mr. J.J. Nicolaas, tegen de LANDINRICHTINGSCOMMISSIE HERINRICHTING DRIEBRUGGEN, kantoorhoudende te Den Haag. Partijen zullen hierna [A.] en de Lic worden genoemd. RECHTSOVERWEGINGEN Verloop van de procedure 1. [A.] heeft onder nummer 084 bezwaar gemaakt tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR). Bij de behandeling van het bezwaar door de rechter-commissaris op 3 juli 2008 hebben partijen hun standpunten toegelicht. [A.] heeft te kennen gegeven zijn bezwaar te willen handhaven. De rechter-commissaris heeft het bezwaar vervolgens op de voet van de artikelen 216 onder c juncto 185 van de Landinrichtingswet (Liw) verwezen naar de rechtbank. De zaak is op 15 september 2008 ter zitting behandeld. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben pleitnota’s overgelegd. Bij brief van 27 oktober 2008 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld aan de Lic, die bij brief van 6 november 2008 zijn beantwoord. [A.] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een reactie in te dienen. Hierna heeft de rechtbank vonnis bepaald. Vaststaande feiten 2. [A.] is bedrijfsverplaatser in de zin van de landinrichting. In de boerderijverplaatsingsovereenkomst van 31 juli 1996, die op 13 maart 1998 is bevestigd, heeft de Lic zich verbonden aan [A.] kavels toe te delen met een totale oppervlakte van ongeveer 35 ha. Nadat [A.] één van de ingebrachte percelen had verkocht bedroegen de toedelingsaanspraken op grond van de overeenkomst ongeveer 33 ha. Deze gronden zijn aan [A.] ingevolge het Plan van Tijdelijk Gebruik in gebruik gegeven. 3. Bij het Plan van Toedeling is aan [A.] 30.03.35 ha grond toegedeeld met een waarde van € 1.106.342. Bij vonnis van 21 juni 2006 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op de bezwaren van [A.] tegen het Plan van Toedeling. De rechtbank heeft bepaald dat de aan [A.] toegedeelde oppervlakte aan grond van 30.03.35 ha wordt vergroot met 1.67.25 ha. Daarbij is overwogen dat deze toedeling volledige compensatie betekent van [A.] aangaande zijn onderbedeling (rechtsoverweging 15). Ook is overwogen dat uit de verplaatsingsovereenkomst niet kan worden afgeleid dat de percelen die [A.] voorlopig in gebruik zijn gegeven aan hem zouden worden toegedeeld en dat evenmin is komen vast te staan dat de Lic, na ondertekening van de overeenkomst, enige toezegging omtrent de definitieve toedeling van bedoelde gronden aan [A.] heeft gedaan (rechtsoverweging 14). Dit vonnis is onherroepelijk. 4. Bij brief van 2 oktober 2006 heeft de Lic aan [A.] twee aanligggende percelen te koop aangeboden, die in het Plan van Toedeling zijn toegedeeld aan het Bureau beheer Landbouwgronden. Aanvaarding zou moeten plaatsvinden vóór de vaststelling van dat plan en worden verrekend als overbedeling. [A.] heeft daarop gereageerd bij brief van 27 november 2006. Bij brief van 20 december 2006 heeft de Lic [A.] geantwoord dat zij op grond van de brief van 27 november 2006 vaststelt dat [A.] niet geïnteresseerd is in aankoop van de aangelegen percelen en afziet van koop. De percelen hadden een grootte van 2.76.95 ha. 5. De akte van toedeling is op 15 juni 2007 ingeschreven in de openbare registers. In het toedelingsregister is de inbreng van [A.] in de herinrichting gesteld op een oppervlakte van 30.58.41 ha, waarvan 3.30.67 ha pacht, met een waarde van € 1.106.342. De in eigendom toegedeelde oppervlakte bedraagt 32.15.10 ha met een waarde van € 1.168.379. De huisbedrijfskavel te [woonplaats van A.] met de nieuwe boerderij heeft een oppervlakte van 31.04.85 ha. De resterende oppervlakte van 1.10.25 ha is de huiskavel van de oude boerderij te Haastrecht. 6. [A.] heeft een afrekening ontvangen, waarin onder meer een verrekenpost van € 113.881,-- voor overbedeling is opgenomen en waarin het saldo van te betalen basiskosten is gesteld op € 32.140,--. Daarvan heeft een bedrag van € 25.720,-- betrekking op basiskosten voor verkaveling, uitgaande van een indeling in klasse 4 “zeer sterke kavelverbetering”, waarbij het nut op 80 punten per hectare wordt gesteld. Dit heeft geleid tot toekenning van 2572 punten tegen een waarde per punt van ongeveer € 10,--. Het totaal van de te betalen landinrichtingskosten bedraagt € 103.756,--. Standpunt [A.] 7. [A.] maakt bezwaar tegen de hoogte van de basiskosten voor verkaveling. Hij betwist dat sprake is van een sterke kavelverbetering. De inbrengsituatie was goed, met één huiskavel en één kavel op afstand. Ook bij de toedeling is er één huiskavel en één kavel op afstand, namelijk de oude boerderij. De kavels zijn smal en van slechte kwaliteit. Er is sprake van vormverslechtering. De kavels zouden daarom ten hoogste mogen worden ingedeeld in klasse 3, neerkomend op 60 punten per hectare. 8. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met schade in de vorm van verlies van mestrechten, die optreedt doordat minder grond is toegedeeld dan was voorzien in de verplaatsingsovereenkomst, en evenmin met inkomensschade ten gevolge van de vergroting van de oppervlakte water ten opzichte van de inbrengsituatie. Er is 11,6% water toebedeeld, terwijl slechts 3,4% is ingebracht. De inkomensschade moet tot een bedrag van € 30.800,-- op de landinrichtingskosten in mindering worden gebracht. [A.] verwijst in dit verband naar een rapport van Westelijke Accountantskantoren Groot-Ammers B.V. van 4 april 2006. 9. Het bezwaar dat ten onrechte geen rekening is gehouden met schade door kosten voor kavelverbetering en kavelaanvaardingswerken is ter zitting ingetrokken. Standpunt Lic 10. De toegedeelde bedrijfskavel is terecht ingedeeld in klasse 4, de hoogste klasse. De huis- en bedrijfskavel is met bijna 22 ha vergroot; met uitzondering van de oude boerderij die op verzoek van [A.] bij hem is gebleven ligt alles in één blok; er is een zeer grote afstandverkorting gerealiseerd; er hoeft geen spoorwegovergang meer te worden overschreden en de vorm van de toedeling is sterk verbeterd ten opzichte van de inbrengkavels. 11. De toegedeelde kavel is niet kleiner van oppervlak dan de inbrengkavels. De toedeling heeft dan ook geen invloed op de mestproductierechten. Bovendien is in de meststof-wetgeving geregeld dat geen verlies optreedt van mestproductierechten indien de verkleining het gevolg is van “onderbedeling van ten hoogste 5% in het kader van de toepassing van de Landinrichtingswet”. De Lic verwijst hiertoe naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 oktober 2001. 12. [A.] heeft 7100 m2 meer water toegedeeld gekregen dan hij heeft ingebracht. De inbreng was 9,1 % water en de toedeling 11,6 %. De toedeling van water is in de agrarische waarde verdisconteerd bij de eerste schatting. Voor een vergoeding van inkomensschade bestaat daarom geen aanleiding. Beoordeling basiskosten 13. Ingevolge de Nadere regels tweede schatting (Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 31 juli 2007, Stcrt. 10 augustus 2007, nr. 153, pag. 3), is de waardering van de verkaveling, omvattende vorm, grootte, aantal afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie, ingedeeld in vijf klassen van nul tot en met 80 punten per hectare. De bepaling van de waardeverandering geschiedt per eigendom of per bedrijf door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. De Lic heeft de toegedeelde kavels dus terecht vergeleken met de bedrijfskavels die [A.] vóór de bedrijfsverplaatsing in gebruik had en niet met de kavels die tijdelijk in gebruik zijn gegeven ingevolge de overeenkomst en het Plan van Tijdelijk Gebruik. 14. De Lic heeft voldoende toegelicht waarom, beoordeeld naar de factoren die in de Nadere regels zijn genoemd, indeling in de hoogste klasse gerechtvaardigd wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid tot deze indeling kon worden gekomen en dat geen relevante factoren over het hoofd zijn gezien. Ter compensatie van de slechtere kwaliteit -die overigens geen classificatiefactor vormt- en de toedeling van smallere kavels zijn kavelaanvaardingswerken uitgevoerd, waarover partijen het inmiddels eens zijn geworden. Hierdoor is met dit aspect voldoende rekening gehouden. Het bezwaar tegen de classificatie van het nut wordt daarom verworpen. oppervlakteverkleining 15. Ten opzichte van de inbreng is geen sprake van verkleining van de oppervlakte. Dit betekent dat het door [A.] overgelegde taxatierapport op een onjuist uitgangspunt berust. Nu [A.] geen andere stukken ter onderbouwing van zijn standpunt heeft overgelegd bestaat reeds hierom geen aanleiding voor vergoeding van verlies van mestrechten. De vraag of [A.] op grond van het aanbod van de Lic van 2 oktober 2006 twee aanvullende percelen had kunnen verwerven kan dan ook in het midden blijven. 16. Wel staat vast dat [A.] 7100 m2 water meer toegedeeld heeft gekregen dan hij heeft ingebracht, zodat het beteelbare oppervlak verhoudingsgewijs is verminderd. De hoeveelheid water bedraagt 11,6% van de totale bedrijfskavel. Het classificatiestelsel voor de eerste schatting voorziet erin dat, indien de oppervlakte van een kadastraal perceel of een complex van kadastrale percelen van dezelfde eigenaar meer dan 10% water omvat, de schattingswaarde met een of meer klassen volgens een tabel wordt verminderd op basis van het percentage water. Uit het antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen blijkt dat deze “wateraftrek” bij de eerste schatting daadwerkelijk is toegepast, zowel bij de ingebrachte als bij de toegedeelde percelen. Dit betekent dat het percentage water in de toegedeelde percelen is verdisconteerd in de agrarische waarde van die percelen bij de eerste schatting. Dit heeft ertoe geleid dat de verrekenpost overbedeling in de LGR voor [A.] lager is dan het geval zou zijn geweest indien de toegedeelde kavels minder water hadden omvat. Er bestaat geen grond om te oordelen dat daarnaast nog een vergoeding zou moeten worden toegekend in de vorm van vermindering van de landinrichtingskosten. 17. De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de landinrichtingskosten voor [A.] onjuist of onredelijk zijn vastgesteld. Het bezwaar is daarom ongegrond. 18. Ingevolge artikel 187 lid 2 Liw zal [A.] als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zijnde het griffierecht van € 254,--. BESLISSING I verklaart het bezwaar ongegrond; II veroordeelt [A.] in de kosten van deze procedure, die zijn begroot op € 254,-- aan griffierecht. Dit vonnis is gewezen door mr. C.C. Dedel-vanWalbeek, mr. G.H.I.J. Hage en mr. E.C. van Veen en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008.?