Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9035

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers313383 / HA ZA 08-1968
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onteigening; betwisting titel. Kroon heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat onteigening van onderhavig perceelsgedeelte noodzakelijk is voor de versterking van het dijklichaam.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 313383 / HA ZA 08-1968 Vonnis van 26 november 2008 in de zaak van de openbare rechtspersoon het HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD, gevestigd te Rotterdam, eiser, advocaat: mr. P. de Boorder, tegen [gedaagde A.] wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat: mr. H. Koning. Partijen zullen hierna het hoogheemraadschap en [A.] genoemd worden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken en het verhandelde ter zitting van 27 oktober 2008, waar mr. G.J.M. de Jager heeft gepleit voor het hoogheemraadschap en mr. J. Slager voor [A.]. RECHTSOVERWEGINGEN 1. De vordering strekt tot het vervroegd uitspreken van de onteigening van de in de dagvaarding omschreven onroerende zaak, te weten een gedeelte ter grootte van 00.00.66 ha (grondplannummer [nummer]) van het perceel kadastraal bekend [locatie] 2. [A.] is in het Koninklijk Besluit (KB) van 24 december 2007, waarbij genoemde onroerende zaak ter onteigening ten algemenen nutte is aangewezen, als eigenaar vermeld. 3. Op 29 mei 2008 heeft het hoogheemraadschap de in artikel 54h juncto artikel 23 van de Onteigeningswet (Ow) bedoelde stukken ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd, te weten de Staatscourant van 25 januari 2008, nummer 18, waarin het KB is bekend gemaakt, en een verklaring van de burgemeester van de gemeente Nederlek dat artikel 63 Ow is nageleefd. 4. Volgens opgaven van het hoogheemraadschap blijkt uit de kadastrale registratie dat de onroerende zaak belast is met een drietal rechten van hypotheek. Hypotheekhoudsters zijn de Internationale Nederlanden Bank N.V. en (tweemaal) de ING Bank N.V. Aan het betekeningsvoorschrift van artikel 18 lid 4 Ow is voldaan. 5. Het hoogheemraadschap heeft bij brief van 15 februari 2008 ter minnelijke verwerving van het te onteigenen perceelsgedeelte aan [A.] een aanbod gedaan van € 850,--. Dit aanbod, dat door het hoogheemraadschap gestand wordt gedaan, is als volgt samengesteld: - vermogensschade € 825,-- - aanvullende schadeloosstelling € 25,-- 6. [A.] heeft bij conclusie van antwoord de rechtbank ondermeer verzocht het hoogheemraadschap zijn vordering te ontzeggen. De rechtbank heeft een en ander opgevat als zijnde een betwisting van de rechtmatigheid van de onteigeningstitel en [A.], nu het verweer opgenomen in de conclusie van antwoord geheel gericht is op de hoogte van de te begroten schadeloosstelling, in de gelegenheid gesteld zijn standpunt dienaangaande (nader) te onderbouwen. Bij akte van 20 augustus 2008 alsook ter zitting heeft [A.] zich gemotiveerd tegen de onteigening verzet. Hij voert aan niet in te zien dat voor het uitvoeren van de dijkversterkende werkzaamheden ter plekke de onteigening van zijn perceel, gelegen aan de binnenzijde van de dijk, noodzakelijk is. De aan de buitenzijde van de dijk aan te brengen betonnen diepwand zal immers de daadwerkelijke versterking van de dijk vormen. Tevens doen de bouw(plannen) van een appartementencomplex direct tegenover de woning van [A.] en van diverse woningen aan de buitenzijde van de dijk afbreuk aan de gestelde noodzaak van de onteigening. De dijk wordt door betreffende bebouwing al voldoende verbreed en verzwaard waardoor het binnentalud niet in eigendom behoeft te worden verworven. Voor het onderhoud van de dijk en het talud is evenmin noodzakelijk dat het hoogheemraadschap de grond in eigendom verwerft. Met de vestiging van een opstalrecht en/of erfdienstbaarheid kan, aldus [A.], hetzelfde worden bereikt. [A.] stelt voorts dat, nu van zijn directe buren geen/minder grond onteigend wordt, er sprake is van willekeur dan wel ongerechtvaardigd onderscheid tussen de diverse percelen en eigenaren. Tenslotte betoogt [A.] door de onteigening van zijn perceel aanzienlijk in zijn belangen te worden geschaad. Hem wordt aldus de mogelijkheid tot aan- dan wel herbouw ontnomen. 7. Daarnaast acht [A.] de aangeboden schadeloosstelling geen volledige vergoeding voor de schade die hij als gevolg van de onteigening lijdt. Beoordeling 8. De onteigening wordt gevorderd ten behoeve van de versterking van de Lekdijk gelegen op de rechteroever van de Lek. Van toepassing is titel II Ow. Ter toetsing ligt voor de onteigeningstitel, dat wil zeggen het KB waarbij de in het belang van de versterking van de waterkering te onteigenen onroerende zaken zijn aangewezen. De toetsing dient zich volgens vaste rechtspraak te beperken tot de vraag of de Kroon bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het in de dagvaarding bedoelde perceelsgedeelte in het publiek belang en ten algemenen nutte dient te worden onteigend. De bezwaren van [A.] in de onderhavige procedure zijn gelijk aan die welke hij in zijn zienswijze bij de Kroon naar voren heeft gebracht. 9. De vraag of de eigendomsverwerving door het hoogheemraadschap gerechtvaardigd is, is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bevestigend beantwoord in de uitspraak van 7 juni 2006, LJN: AX 7040, op de beroepen, ingesteld – onder meer door [A.] – tegen de goedkeuring van het dijkversterkingsplan. Geoordeeld is dat het hoogheemraadschap en het college van gedeputeerde staten het vestigen van een recht van opstal of een erfdienstbaarheid in redelijkheid ontoereikend hebben kunnen achten, omdat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het beheer van de dijk niet afhankelijk dient te zijn van de medewerking van derden. Voor een hernieuwde rechterlijke toetsing van dit algemene bezwaar is derhalve geen plaats. 10. Het verweer dat verwerving van dit perceelsgedeelte niet noodzakelijk is slaagt evenmin. De grens van het te onteigenen perceelsgedeelte ligt bij de teen van de dijk. Het te onteigenen perceelsgedeelte maakt derhalve deel uit van het dijktalud. Het onteigeningsbelang is, dat het hoogheemraadschap voor het onderhoud niet langer afhankelijk is van de medewerking van derden. Er is geen reden om te oordelen dat de Kroon, evenals eerder de AbRS, dit belang niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [A.] bij het behoud van de grond. 11. Het betoog van [A.] dat er al voldoende versterking plaatsvindt door het plaatsen van de diepwand en het realiseren van bebouwing aan de buitenzijde van de dijk direct tegenover de woning van [A.] geeft evenmin aanleiding om te oordelen dat de Kroon niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat onderhavig perceelsgedeelte onteigend dient te worden. Het hoogheemraadschap heeft hieromtrent opgemerkt dat de diverse - in het kader van het beleid van het hoogheemraadschap de dijk op zoveel mogelijk plaatsen te verstevigen - uitgevoerde werkzaamheden niet onafhankelijk van elkaar moeten worden beoordeeld maar in zijn totaliteit moeten worden bezien. Aan de berekening van de sterkte van de diepwand zijn alle dijkversterkende werkzaamheden ten grondslag gelegd, derhalve ook de werkzaamheden die bestaan uit het versterken van het dijklichaam als zodanig door het opbrengen van materialen, waaronder het op het te onteigenen perceelsgedeelte aan te brengen kleipakket ter herprofilering van het binnentalud. Onteigening is daarmee, aldus het hoogheemraadschap, wel degelijk noodzakelijk. Dat is ook het oordeel van de Kroon. Dat oordeel acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. 12. Dat van de directe buren geen dan wel minder grond ter onteigening is aangewezen, houdt verband met het beleid van het hoogheemraadschap bestaande bebouwing niet te onteigenen. Gronden onder woningen worden door het hoogheemraadschap niet aangekocht. Hierbij wordt een grens van twee meter om het huis aangehouden. Voor het overige wenst het hoogheemraadschap de gronden benodigd voor de uitvoering van het dijkversterkingsplan in eigendom te verkrijgen. Dit betoog van [A.] geeft geen aanleiding te oordelen dat de Kroon de onteigening in redelijkheid niet noodzakelijk heeft kunnen achten. 13. Aan het verweer van [A.] gericht tegen het ontnemen van de aan- dan wel herbouwmogelijkheid gaat de rechtbank - evenals de Kroon - voorbij. Een en ander betreft immers een gebeurtenis die zich in de toekomst misschien zou kunnen voordoen. Bij de afweging van de betrokken belangen heeft de Kroon aan zo een onzekere toekomstige omstandigheid in redelijkheid geen betekenis hoeven toe te kennen. 14. Het verweer van gedaagde dat de aangeboden schadeloosstelling ontoereikend is, komt in een later stadium van dit geding aan de orde. 15. Nu de verweren die [A.] tegen de gevorderde onteigening heeft aangevoerd zijn verworpen en de rechtbank heeft vastgesteld dat alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, zal zij de gevorderde onteigening toewijzen. Met de aan (het verwerpen van) de weren van [A.] verbonden kosten zal eventueel ter gelegenheid van het eindvonnis rekening worden gehouden. 16. [A.] heeft de aangeboden schadeloosstelling als ongenoegzaam verworpen. De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 54i Ow bepalen op 100% van het door het hoogheemraadschap aangeboden bedrag, te weten € 850,--. Nu [A.] als voormeld het volle bedrag van de aangeboden schadeloosstelling krijgt uitgekeerd, kan zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 54i lid 4 Ow achterwege blijven. 17. Voorts zal de rechtbank op de voet van artikel 54j lid 1 Ow deskundigen benoemen ter begroting van de schadeloosstelling en zal zij één van haar leden als rechter-commissaris benoemen om, vergezeld van de griffier, bij de opneming door de deskundigen aanwezig te zijn. 18. Tenslotte zal de rechtbank een nieuws-/advertentieblad aanwijzen op de voet van het in de Ow bepaalde. BESLISSING De rechtbank: spreekt vervroegd de onteigening uit ten name en ten behoeve van het hoogheemraadschap van: een gedeelte ter grootte van 00.00.66 ha (grondplannummer 626) van het perceel kadastraal bekend [locatie] vrij van alle met betrekking tot het perceel bestaande lasten en rechten; II stelt het voorschot op de schadeloosstelling voor [A.] vast op € 850; alvorens verder te beslissen III benoemt tot deskundigen die de schadeloosstelling zullen begroten: 1. mr. E. van der Schans, 2. ing. P.H. Reinders Folmer, 3. ing. F.W. Hudig, correspondentieadres: Commissie van Deskundigen Arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, p/a Houthoff Buruma N.V., postbus 75505, 1070 AM Amsterdam; IV benoemt tot rechter-commissaris mr. J.L. Verbeek; V bepaalt dat de opneming door de deskundigen zal plaatsvinden op donderdag 8 januari 2009 om 10.15 uur op voormelde onroerende zaak, plaatselijk bekend [locatie] VI bepaalt dat de in aansluiting op de opneming te houden toelichting zal plaatsvinden op een nader door het hoogheemraadschap te bepalen plaats; VII wijst het “Nederlek Nieuws” en het “Algemeen Dagblad” aan als nieuw-/advertentieblad waarin de griffier van de rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal plaatsen; VIII bepaalt dat het hoogheemraadschap de deskundigen uiterlijk twee weken voor de opneming in het bezit zal stellen van de processtukken. Dit vonnis is gewezen door mr. C.C. Dedel-van Walbeek, mr. M.C.J.A. Huijgens en mr. R. Overeem en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008