Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9083

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/58
Statusgepubliceerd


Indicatie

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van het eerste lid van artikel 48 van de IWS niet blijkt dat indien een Wajong-uitkering die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar in verband met inkomsten slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald, niet is voldaan aan de voorwaarde om ingevolge artikel 48, eerste lid, van de IWS voor een verhoging in aanmerking te komen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de kopjesregeling.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/58 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2008 inzake [eiser], te [woonplaats], eiser, gemachtigde W.J.M. Holthuizen, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), te Amsterdam, verweerder, kantoor te Eindhoven. Procesverloop Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft verweerder aan eiser bericht dat met ingang van 1 november 2007 de aanvulling op zijn uitkering in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de zogenaamde ‘kopjesregeling’, zal worden beëindigd. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 11 december 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 22 oktober 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen. Overwegingen 1. In geschil is of verweerder terecht en op goede gronden de aanvulling op eisers Wajong-uitkering ingevolge de kopjesregeling per 1 november 2007 heeft beëindigd. 2. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat verweerder tevens een besluit heeft genomen met betrekking tot het recht van eiser op een toeslag ingevolge de Toeslagenwet. De gemachtigde ging ervan uit dat dit besluit eveneens in onderhavige procedure zou worden beoordeeld. De rechtbank kan eiser hierin niet tegemoet treden, aangezien het in beroep voorliggende besluit van 11 december 2007 slechts ziet op de beëindiging van de kopjesregeling. Eiser zal bij verweerder moeten informeren of inmiddels een besluit is genomen op zijn bezwaar tegen het besluit omtrent de toeslag, en kan daartegen afzonderlijk beroep instellen. 3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 4. Eiser, geboren op 7 juni 1975, ontvangt een Wajong-uitkering behorend bij een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. Deze uitkering wordt slechts gedeeltelijk, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, uitbetaald in verband met inkomsten uit arbeid. Eiser heeft voor 3 ½ dag per week betaald werk als assistent-bode bij de gemeente Heeze-Leende. Daarnaast is hij voor 8 uur per week als onbetaald vrijwilliger werkzaam in een eetcafé. Met ingang van 1 oktober 2000 ontvangt eiser een aanvulling op zijn uitkering ingevolge de zogenaamde ‘kopjesregeling’. Bij brief van 30 augustus 2007 is eiser geïnformeerd over het feit dat verweerder er achter is gekomen dat eiser ten onrechte een aanvulling op zijn uitkering heeft ontvangen. De ten onrechte ontvangen uitkering behoeft eiser niet terug te betalen, maar met ingang van 1 november 2007 zal de aanvulling worden beëindigd. 5. Verweerder heeft geweigerd eiser met toepassing van artikel 48 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (IWS) een verhoging van zijn Wajong-uitkering toe te kennen omdat eiser volgens verweerder niet voldoet aan het ingevolge het eerste lid van artikel 48 van de IWS voor toekenning van die verhoging gestelde vereiste dat hij een uitkering op grond van de Wajong ontvangt in verband met een arbeidsongeschiktheids-uitkering van 80% of meer. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan deze voorwaarde omdat zijn uitkering in verband met verdiensten wordt gekort. 6. Eiser kan zich niet vinden in de beëindiging van de aanvulling in het kader van de kopjesregeling, omdat hij daardoor met zijn inkomen onder het sociaal minimum terecht komt, hetgeen niet de bedoeling is geweest van de regeling. 7. De rechtbank overweegt als volgt. 8. De zogenaamde kopjesregeling is in het leven geroepen om te voorkomen dat de loondervingsuitkeringen op minimumniveau van alleenstaanden van eenentwintig jaar en ouder bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als gevolg van de belastingheffing netto beneden het relevante sociale minimum zouden dalen. In de IWS zijn bepalingen opgenomen die voorzien in een zodanige verhoging van die uitkeringen dat de netto uitkering gelijk is aan het niveau van het relevante sociale minimum. Dit gebeurt door het vaststellen van een minimumuitkering, het zogenaamde kopje op de uitkering. 9. Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de IWS, (zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2008), – voor zover van belang – heeft de persoon, die 21 jaar of ouder is, die voor de toepassing van de Toeslagenwet niet als gehuwd wordt aangemerkt en voor wie de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, maar niet de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is en die recht heeft op uitkering op grond van de Wajong, in verband met een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, en berekend naar een grondslag die ten minste gelijk is aan 70% van het minimumloon als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wajong, recht op een verhoging van zijn uitkering, indien zijn uitkering per dag, indien hij 21 jaar, 22 jaar, onderscheidenlijk 23 jaar of ouder is, minder bedraagt dan € 30,05, € 35,71, onderscheidenlijk € 46,53. 10. Ingevolge artikel 50, eerste lid, aanhef en onder b van de Wajong wordt, indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, zou zijn. 11. Artikel 50 van de Wajong heeft tot doel een voorziening te bieden voor de gevallen waarin een arbeidsongeschikte inkomsten uit arbeid geniet, maar nog niet vaststaat of de verrichte arbeid kan worden aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2 van de Wajong. Mede met het oog op de re-integratie in het arbeidsproces biedt dit artikel de mogelijkheid dat betrokkene in zodanig geval, indien er (nog) geen sprake is van arbeid die hij volgens de wettelijke maatstaven kan verrichten, niet wordt afgeschat, maar dat door een fictieve schatting de inkomsten in aanmerking worden genomen bij de uitbetaling van de uitkering. 12. Kennelijk hebben de werkzaamheden die eiser verrichtte niet geleid tot een wijziging in de mate van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid omdat nog niet vast stond of eiser deze werkzaamheden duurzaam zou kunnen verrichten. Verweerder heeft met deze inkomsten rekening gehouden door toepassing te geven aan artikel 50 van de Wajong en de uitkering betaald ter grootte van een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. 13. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van het eerste lid van artikel 48 van de IWS niet blijkt dat indien een Wajong-uitkering die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar in verband met inkomsten slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald, niet is voldaan aan de voorwaarde om ingevolge artikel 48, eerste lid, van de IWS voor een verhoging in aanmerking te komen. 14. De rechtbank ziet steun voor haar oordeel in het volgende. Per 1 januari 2008 is gekozen voor een nieuwe manier van berekenen van de toeslag op grond van de Toeslagenwet. De toeslag vult de uitkering vanaf die datum aan tot een bruto bedrag dat resulteert in een netto inkomen op niveau van het relevante sociaal minimum. Hierdoor kon de kopjesregeling per dezelfde datum worden ingetrokken. In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Toeslagenwet en intrekking van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid in verband met het verbeteren en vereenvoudigen van de wijze waarop het sociaal minimum wordt gewaarborgd in de loondervingsuitkeringen (Tweede Kamer, Kamerstuk 2006-2007, 30937, nr. 3) staat onder 2.3 vermeld dat bij de toekenning van een kopje geen rekening wordt gehouden met inkomsten naast de loondervingsuitkering. Met ingang van 1 januari 2008 worden in de Toeslagenwet dergelijke inkomsten wel in mindering gebracht op de toeslag. Hieruit leidt de rechtbank af dat het hebben van inkomsten op zichzelf dus niet aan de kopjesregeling in de weg staat, mits die inkomsten niet hebben geleid tot een herziening van de Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. 15. Gezien het vorenstaande heeft verweerder de kopjesregeling van eiser ten onrechte met ingang van 1 november 2007 beëindigd. Het bestreden besluit dient dan ook – met gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep – wegens strijd met de wet te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 1 oktober 2007 te herroepen. Dit betekent dat eiser met ingang van 1 november 2007 onverminderd in aanmerking komt voor de kopjesregeling. 16. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. 17. De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 18. Wél zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed. 19. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - herroept het primaire besluit van 1 oktober 2007; - gelast het Uwv aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00. Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2008. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschriften verzonden: