Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9092

Datum uitspraak2008-06-03
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/750523-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis. Appalachen-zaak. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer en het aanwezig hebben van een partij heroïne. Hierbij is de verdachte als chauffeur van een vrachtwagen, vanuit Turkije via Duitsland, Nederland binnengereden. Uit de verklaring van verdachte noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de partij heroïne die is vervoerd. Niet kan daarom worden gezegd dat verdachtes wil en opzet gericht waren op het invoeren en aanwezig hebben van heroïne. Vrijspraak voor de opzetvarianten en veroordeling voor de schuldvariant.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/750523-06 Datum uitspraak: 3 juni 2008 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1957 te Dortmund (Duitsland), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gemachtigd raadsvrouw mr. R. Hoogendoorn, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer en het aanwezig hebben van heroïne. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. De Boer heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest. VRIJSPRAAK Het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde (de opzetvarianten) is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Franse justitiële autoriteiten is een onderzoek in Nederland gestart. In het kader van dat onderzoek, dat zich richtte op verdachte [medeverdachte 1], zijn telefoons afgeluisterd, sms-berichten onderschept en observaties verricht. In de loop van het onderzoek zijn meerdere verdachten daarin betrokken. Uiteindelijk is een aantal verdachten aangehouden. Een deel van hen heeft verklaringen afgelegd bij de politie, tegenover de rechter-commissaris en op de zitting. Uit de inhoud van de afgeluisterde gesprekken, de onderschepte sms-berichten, de observaties en hetgeen verdachten hebben verklaard, is het volgende vast komen te staan. Na regelmatig contact tussen [medeverdachte 1] en een man die zich [medeverdachte 2] noemt met een man genaamd [betrokkene 1] in Turkije blijkt dat er heroïne naar Nederland wordt vervoerd. Hierbij is betrokken [medeverdachte 3], die ook wordt aangeduid als “[bijnaam medeverdachte 3]” . Op 3 augustus 2006 vindt bij de [ontmoetingsplaats] in [plaatsnaam 1] een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Verdachte is hierbij, als chauffeur van de vrachtwagencombinatie met het Duitse kenteken [kenteken], aanwezig. Door een observatieteam wordt deze ontmoeting waargenomen en wordt gezien dat [medeverdachte 1] zijn Renault achter de oplegger zet.’ De Renault en de Duitse combinatie rijden van het terrein van de [ontmoetingsplaats] weg, waarna de Renault naar [plaatsnaam 2] rijdt, waar de auto geparkeerd wordt in de [straatnaam]. De politie treft in het pand [straatnaam + huisnummer] drie tassen aan met daarin in folie verpakte blokken. De inhoud van de blokken, in totaal ongeveer 43 kilogram, blijkt heroïne te bevatten. De bemanning van de vrachtwagencombinatie, waaronder verdachte, wordt ongeveer tegelijk met de zoeking in het pand, op de [rijksweg] aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 29 juli 2006 vanuit Istanbul is vertrokken naar Nederland. In de buurt van Düsseldorf is [medeverdachte 3] samen met zijn zoon naar de vrachtauto gekomen. Zij zijn in hun personenauto achter de vrachtauto aangereden richting Venlo. Voor de grens met Nederland kreeg verdachte van [medeverdachte 3] het bericht dat verdachte met spoed naar Rotterdam moest rijden. In Venlo is verdachte gestopt; [medeverdachte 3] en diens zoon waren daar ook. De tweede chauffeur van de vrachtwagen, die verdachte vergezelde vanaf Istanbul, moest in de personenauto met [medeverdachte 3]s zoon meerijden en [medeverdachte 3] kwam in de trekker. Op enig moment in Düsseldorf of Venlo is [medeverdachte 3] in de oplegger geweest en heeft hij met lading geschoven. Verdachte moest vanaf Venlo anders rijden dan gepland was, [medeverdachte 3] gaf aanwijzingen hoe verdachte moest rijden en hij telefoneerde veel onderweg. Uiteindelijk kwamen verdachte en [medeverdachte 3] aan nabij de [ontmoetingsplaats] in [plaatsnaam 1]. Daar moest verdachte rondjes rijden en tenslotte parkeren. Er kwam een Renault aanrijden en [medeverdachte 3] stapte uit en maakte contact met de inzittenden van de Renault. Verdachte moest meelopen naar de achterzijde van de oplegger, waarna [medeverdachte 3] de oplegger in ging. [medeverdachte 3] stapte weer uit de oplegger met drie sporttassen die hij vervolgens in de kofferbak van de Renault zette. Namens de verdachte is aangevoerd dat verdachte zich niet bewust is geweest van het feit dat hij heroïne vervoerde en invoerde in Nederland. De verdachte heeft derhalve geen opzet gehad en kunnen hebben op de invoer van de heroïne, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor de overtredingsvariant, het aanwezig hebben van de partij heroïne, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte zich rekenschap had moeten geven van de aanwezigheid van de heroïne. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de verklaring van verdachte, een medeverdachte en de afgeluisterde telefoongesprekken is vast komen te staan dat verdachte de vrachtwagencombinatie samen met een andere chauffeur van Istanbul naar Nederland heeft gereden. Uit de verklaring van verdachte noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de partij heroïne die is vervoerd. Niet kan daarom worden gezegd dat verdachtes wil en opzet gericht waren op het invoeren en aanwezig hebben van heroïne. Vervolgens dient te worden beantwoord de vraag of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij heroïne zou vervoeren naar en invoeren in Nederland. Er zijn opvallende omstandigheden. Vanaf Düsseldorf rijdt de werkgever van verdachte achter diens vrachtwagen richting Nederland. Voor de Nederlandse grens moet verdachte plotseling anders rijden dan was gepland en een voorziene aflevering op die dag moet worden uitgesteld. Het is ongebruikelijk dat de werkgever zelf aan boord van de vrachtwagen komt en aanwijzingen geeft over de te volgen route. Voorts is [medeverdachte 3] in Duitsland in de trailer geweest en heeft hij op enig moment met goederen geschoven; over een speciale aanleiding daartoe wordt niet gesproken. Daarnaast komt het ongebruikelijk voor dat er naar het terrein van een veilingbedrijf wordt gereden waar niets gelost of geladen moet worden en waar vervolgens rondjes worden gereden. Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van omstandigheden die afweken van hetgeen gebruikelijk was. De rechtbank is echter van oordeel dat deze onnadenkendheid van verdachte - hij had moeten handelen waar hij dat heeft nagelaten – niet inhoudt dat hij zich met het vervoeren van verdovende middelen zou bezighouden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte schuld heeft aan het invoeren en aanwezig hebben van de heroïne. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden had verdachte, vanaf het moment dat zijn werkgever in Düsseldorf achter de vrachtwagen ging rijden en tijdens het verdere traject, argwaan moeten hebben en moeten handelen waar hij dat heeft nagelaten, nu het risico van handelingen die het daglicht niet kunnen verdragen niet geheel denkbeeldig was. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend dat verdachte onopzettelijk de partij heroïne Nederland heeft binnengebracht en samen met een ander in [plaatsnaam 1] aanwezig heeft gehad. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 1. hij op 3 augustus 2006 te Venlo en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 43,3 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 3 augustus 2006 te Barendrecht en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, aanwezig heeft gehad ongeveer 43,3 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: De eendaadse samenloop van: 1 medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod; 2 medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer en het aanwezig hebben van een partij heroïne. Hierbij is de verdachte als chauffeur van een vrachtwagen, vanuit Turkije via Duitsland, Nederland binnengereden. Bij aankomst bij de [ontmoetingsplaats] te [plaatsnaam 1] is de partij heroïne door een medeverdachte uit de vrachtwagen gehaald en vervolgens overgedragen aan de afnemers. Dit is een ernstig delict dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van heroïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor het plegen van vermogensdelicten door de gebruikers, teneinde het voor het gebruik benodigde gelde te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van korte duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2008 niet voor een Opiumwetdelict is veroordeeld. Daarnaast wordt in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij weliswaar de rol van chauffeur van de vrachtwagen - waarin de heroïne verstopt lag - heeft vervuld, maar dat niet kan worden aangenomen dat hij wist van de aanwezigheid van de heroïne in zijn vrachtwagen; verdachte heeft niet opzettelijk gehandeld. Gelet op het vorenstaande moet een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Het strafmaximum voor de door verdachte begane eendaadse samenloop van overtredingen is namelijk slechts 6 maanden hechtenis. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot 5 (vijf) maanden hechtenis; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door: mr. Buizer, voorzitter, en mrs. Van ‘t Hul en Schols, rechters, in tegenwoordigheid van Van de Weerd, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juni 2008. Bijlage bij vonnis van: [verdachte] TEKST TENLASTELEGGING Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat 1. hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2006 tot en met 4 augustus 2006 te Venlo en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 43,3 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2006 tot en met 4 augustus 2006 te [plaatsnaam 1] en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43,3 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;