Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9180

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.010.013.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het verzoek aan het hof om door de rechtbank bepaalde voorlopige voorzieningen te wijzigen wordt omwille van de proceseconomie ontvankelijk geacht. Ingangsdatum.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 17 december 2008 Zaaknummer : 200.010.013.01 Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-2232 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat mr. B.J. Davidse, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. G. van der Steen. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man heeft het hof op 15 juli 2008, in een scheidingszaak die bij het hof aanhangig is, verzocht de beschikking voorlopige voorzieningen van 31 mei 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage te wijzigen. De vrouw heeft op 15 augustus 2008 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 26 september 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 2 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en vrouw, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Bij brief van de man van 12 november 2008 is het proces-verbaal van de zitting van 10 mei 2007 bij het hof ingekomen. De vrouw heeft daarop gereageerd bij brief ingekomen 14 november 2008. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de in het geding zijnde beschikking. Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van heden voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw € 2.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP De man verzoekt wijziging van voorlopige voorzieningen op grond van artikel 824 lid 2 Rv, in die zin, dat het door de man te betalen bedrag voor het levensonderhoud van de vrouw van € 2.000,- wordt vastgesteld op € 750, - per maand voor de periode van 1 oktober 2007 tot 15 mei 2008 en met ingang van 15 mei 2008 wordt gesteld op nihil. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, omdat het een verkapt hoger beroep van de beslissing in voorlopige voorzieningen betreft. Het hof zal de man ontvangen in zijn verzoek, nu ook de definitieve door de man te betalen alimentatie aan de vrouw ter beoordeling aan dit hof is voorgelegd en het om redenen van proceseconomie de voorkeur verdient om in een dergelijk geval wél van een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kennis te nemen. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de voorlopige bijdrage in levensonderhoud voor de vrouw. 2. De man verzoekt bij wijze van voorlopige voorzieningen voor de duur van het alimentatie geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bij de beschikking van 31 mei 2007 vastgestelde door de man te betalen alimentatie voor de vrouw van € 2.000,- wordt vastgesteld op € 750,- per maand voor de periode 1 oktober 2007 tot 15 mei 2008 en vanaf 15 mei 2008 wordt gesteld op nihil. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen. 4. De man stelt dat, in afwijking van de uitgangspunten bij de beslissing in voorlopige voorzieningen, de vrouw thans beschikt over een inkomen van € 969, - netto uit AOW en het door haar zelf opgebouwde pensioen van € 42,65 netto. Bovendien bedraagt na verevening het door de vrouw te ontvangen pensioen van [X] BV per maand bruto € 1380, -. 5. De vrouw betwist niet dat zij vanaf oktober 2007 tot november 2007 € 42,65 aan door haarzelf opgebouwd pensioen heeft ontvangen, maar heeft dit pensioen in november 2007 in een keer in zijn geheel laten uitbetalen. De vrouw betwist ook niet dat zij per 1 oktober 2007 € 927,25 netto AOW ontvangt, maar stelt dat de rechtbank bij de bestreden beschikking rekening heeft gehouden met het feit dat zij in de toekomst een bijdrage aan AOW zou ontvangen. Voorts stelt de vrouw dat de man zowel het door de man áls het door de vrouw opgebouwde pensioen uit [X] BV verevent, hetgeen in strijd is met de overeengekomen huwelijkse voorwaarden. Voorts betwist de vrouw, bij gebrek aan wetenschap, de stelling van de man dat [X] BV niet in staat is het opgebouwde pensioen uit te keren nu de man zijn stelling niet voldoende heeft onderbouwd. De vrouw legt bij haar verweerschrift in hoger beroep een behoefteberekening met bijlagen over. Daarbij wordt uitgegaan van een behoefte op bijstandsniveau, terwijl partijen, aldus de vrouw, een veel hogere levensstandaard hebben gehanteerd waardoor de behoefte van de vrouw vele malen hoger is dan uit de berekening blijkt. Niet valt in te zien waarom zij deze levensstandaard niet zou mogen continueren nu de vrouw aanwijzingen heeft dat ook de man dit doet. Zij handhaaft haar stelling dat haar behoefte € 4000,- bedraagt. Tot slot betwist de vrouw de gevraagde ingangsdatum, 1 oktober 2007. Indien het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, dient het voor rekening van de man te komen dat hij niet eerder om wijziging heeft verzocht nu hij al eerder om wijziging had kunnen verzoeken. 6. Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep is de draagkracht van de man niet in geschil en derhalve ook niet in geschil dat zijn draagkracht geen hogere bijdrage toelaat dan de door de rechtbank bepaalde € 2.000 per maand. Evenmin is in geschil dat de vrouw per 1 oktober 2007 een AOW uitkering geniet van € 927,25 netto. Aan de orde is wel of de rechtbank bij de bepaling van de voorlopig door de man te betalen alimentatie rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de vrouw per 1 oktober 2007 eigen inkomen in de vorm van AOW zou verkrijgen. Volgens de man is dit niet het geval. Volgens de vrouw is ter zitting in eerste aanleg een regeling getroffen, waarbij uiteraard wel rekening is gehouden met het feit dat zij spoedig de 65-jarige leeftijd zou bereiken. De man heeft deze gang van zaken betwist. 7. Uit het overgelegde proces-verbaal van betreffende zitting van 10 mei 2007 blijkt naar het oordeel van het hof niet van de totstandkoming van een regeling als door de vrouw gesteld en evenmin de juistheid van hetgeen de vrouw in dat kader omtrent de AOW heeft gesteld. Nu het hof geen redenen heeft om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen - de enkele omstandigheid dat het proces-verbaal later is opgemaakt doet daaraan niet af, nu het daarin gestelde, zoals gebruikelijk, is gebaseerd op ter zitting gemaakte aantekeningen van de griffier-, gaat het hof er van uit dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg de kwestie van de (aankomende) AOW van de vrouw niet aan de orde is geweest. Nu ook het dossier in eerste aanleg, waaronder de bestreden beschikking, er overigens geen blijk van geeft dat deze kwestie aan de orde is geweest, gaat het hof er van uit dat de rechtbank daarmee geen rekening heeft kunnen houden en dus ook niet heeft gehouden. Het hof merkt daarbij op dat, ware dit al anders geweest, het in de rede had gelegen dat de rechtbank een overweging had gewijd aan de vraag of de alimentatie per 1 oktober 2007 op een lager bedrag dan € 2000,- had moeten worden vastgesteld. 8. De vrouw heeft in het inleidende verzoekschrift voorlopige voorzieningen aangegeven dat een bedrag van € 4000,- aan alimentatie (hof: derhalve bruto) overeenkomt met de levensstandaard. De man heeft dat in eerste aanleg niet betwist. Ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep heeft de man aangegeven dat die behoefte op zich juist is. Niet in geschil is dat de man de vaste lasten van de woning betaalt, met uitzondering van de elektriciteit, waaronder de hypotheekrente ten bedrage van € 1.019,75 per maand. Het hof begroot die vaste lasten in totaal op € 1500,- per maand. Dit stemt overeen met hetgeen de vrouw ter gelegenheid van de zitting in eerste aanleg heeft gesteld, namelijk dat, als de man de vaste lasten blijft betalen, haar behoefte € 2500,- bedraagt. Nu dit laatste nog steeds het geval is, is het hof van oordeel dat de AOW van de vrouw in mindering dient te komen op laatstgenoemd bedrag, teneinde te voorkomen dat het totale inkomen van de vrouw haar behoefte overstijgt. Zulks betekent naar het oordeel van het hof dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd dat deze voorziening niet in stand kan blijven. Het hof zal daarom de voorlopig door de man te verstrekken uitkering tot levensonderhoud van de vrouw verlagen van € 2000,- naar € 1500,- per maand. 9. Het hof ziet in het door de vrouw gestelde aanleiding om de ingangsdatum van genoemde verlaging te bepalen op een andere datum dan 1 oktober 2007, namelijk de datum indiening van het verzoekschrift tot wijziging van de in het geding zijnde beschikking, derhalve 15 juli 2008. Naar het oordeel van het hof behoefde de vrouw er pas met ingang van die datum rekening mee te houden, dat de omstandigheid dat zij inmiddels een AOW uitkering ontving van invloed zou (kunnen) zijn op de hoogte van de door haar te ontvangen alimentatie. 10. De man heeft voorts verzocht de alimentatie per 15 mei 2008 op nihil te bepalen omdat de vrouw dan (naast haar AOW) zou beschikken over een inkomen van € 1380, - na verevening van de pensioenrechten. De man stelt dat de BV waaruit genoemd pensioen betaald moet worden, [X] BV, leeg is met uitzondering van een vordering op [Y] BV vanwege de verkoop in 2001 van de aandelen [Z] BV door [X] BV aan [Z] BV, op welke vordering echter sinds 2006 niet betaald is. Pas als [Y] BV betaalt kan [X] BV het pensioen uitkeren, aldus de man. Het hof overweegt ter zake als volgt. Het hof gaat er in het kader van deze voorlopige voorziening vanuit dat van enige pensioenuitkering door [X] BV aan de vrouw vooralsnog geen sprake zal (kunnen) zijn. Het hof ziet derhalve geen aanleiding rekening te houden met een pensioenuitkering aan de vrouw van € 1380,- per maand als verzocht. 11. De conclusie is dat het hof de voorlopig door de man te verstrekken uitkering tot levensonderhoud van de vrouw per 15 juli 2008 zal verlagen naar € 1500,- per maand. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: wijzigt de beschikking voorlopige voorzieningen van 31 mei 2007, doch uitsluitend voor wat betreft de periode na 15 juli 2008, en, opnieuw beschikkende voor die periode; kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van 15 juli 2008 een voorlopig bedrag voor haar levensonderhoud toe van € 1500,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mink en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008.