
Jurisprudentie
BG9183
Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers398866
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers398866
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek toepassing schuldsaneringsregeling op grond van artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet.
De rechtbank heeft op 3 juni 2008 aan verzoeker een moratorium verleend voor maximaal 6 maanden en de verhuurder verboden over te gaan tot gedwongen woningontruiming.
Gedurende de duur van het moratorium is de schuldhulpverlener niet in staat geweest een saneringskrediet aan te vragen, omdat verzoeker heeft nagelaten informatie aan te leveren en sporadisch contact heeft opgenomen. Ook heeft hij niet meegewerkt aan maatschappelijk werk.
Verzoeker heeft erkend de huurpenningen voor twee maanden onbetaald te hebben gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren te zullen voldoen.
Verzoeker heeft zich onttrokken uit het zicht van de hulpverlening en heeft niet meegewerkt aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. Daarnaast heeft hij gedurende deze periode niet voldaan aan zijn lopende verplichtingen door twee maanden huur onbetaald te laten.
Uitspraak
afwijzing toepassing schuldsanering
rekestnummer: 398866/FT-RK 08.778
nummer verklaring: AMS0410800228
uitspraakdatum: 2 december 2008
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR CIVIEL RECHT
VONNIS
A,
wonende te,
verzoeker,
heeft op 27 mei 2008 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsmede een verzoek tot het instellen van een moratorium ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw).
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 2008 het verzoek tot het instellen van een moratorium toegekend voor de maximale duur van 6 maanden, ten einde verzoeker in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te treffen. Daarbij is artikel 305 Fw van toepassing verklaard.
De schuldhulpverlener van verzoeker, mevrouw B (hierna: de schuldhulpverlener), heeft de griffier van deze rechtbank bij (fax)brief van 27 november 2008 verslag uitgebracht ex artikel 287b lid 6 Fw. Uit het verslag blijkt onder meer dat de communicatie tussen verzoeker en de schuldhulpverlener slecht is verlopen gedurende het verleende moratorium. Verzoeker is kort na het vonnis van 3 juni 2008 vertrokken naar het buitenland zonder de schuldhulpverlener hiervan op de hoogte te stellen.
Voorts heeft hij sporadisch contact opgenomen met de schuldhulpverlener en nagelaten informatie aan te leveren waardoor de schuldhulpverlener niet in staat is binnen de duur van het verleende moratorium een aanvraag tot saneringskrediet bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam in te dienen.
Daarnaast heeft verzoeker ook geen gehoor gegeven aan het verzoek van de schuldhulpverlener om zich te melden bij Algemeen Maatschappelijk Werk (hierna: AMW) waarna het dossier is afgesloten.
Tot slot heeft de schuldhulpverlener verklaard dat verzoeker het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wenst te handhaven.
Hierop heeft de griffier verzoeker telefonisch opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van 1 december 2008 om zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling nader toe te lichten.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 1 december 2008. Daarbij is verzoeker gehoord.
Verzoeker heeft ter terechtzitting erkend onvoldoende te hebben meegewerkt aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. Hij heeft gedurende de periode van het verleende moratorium voor twee maanden de huurpenningen onbetaald gelaten. Of deze achterstand inmiddels is voldaan, kan hij niet met zekerheid verklaren.
Hij is desondanks gemotiveerd zijn financiƫle problemen op te lossen. Hij heeft zich inmiddels onder budgetbeheer laten stellen waardoor de overige vaste lasten zijn voldaan.
De rechtbank stelt voorop dat van verzoeker een actieve medewerking mag worden verwacht indien hij een minnelijke regeling met zijn schuldeisers tot stand wenst te brengen. Hieronder kan onder meer worden verstaan het gevraagd en ongevraagd toezenden van informatie en telefonisch contact zoeken en onderhouden met de schuldhulpverlener en het meewerken aan inkomensbeheer, beschermingsbewind dan wel andere soort van hulpverlening.
Bij de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient verzoeker eerst voldoende aannemelijk te maken dat hij aan de toelatingsvereisten van de schuldsaneringsregeling ex artikel 288 lid 1 Fw voldoet. Dit betekent dat hij aannemelijk maakt niet voort te kunnen gaan met het betalen van zijn schulden (sub a), te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan dan wel onbetaald laten van de schulden vijf jaar voorafgaand aan het verzoek (sub b) en hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal voldoen (sub c).
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker, als hij tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten, de daaruit voortvloeiende schuldsaneringsregeling verplichtingen naar behoren zal voldoen.
Immers, gedurende de periode dat het moratorium van kracht was, heeft verzoeker zich onttrokken uit het zicht van de hulpverlening en niet meegewerkt aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling met zijn schuldeisers. Daarnaast heeft hij gedurende deze periode niet voldaan aan zijn lopende verplichtingen door twee maanden huur onbetaald te laten.
Dat verzoeker zich nu onder budgetbeheer heeft laten stellen en bereid is zijn financiƫle problemen op te lossen, maakt dit niet anders. Verzoeker diende zich volledige en actieve medewerking te verlenen aan het minnelijk traject, hetgeen hij heeft nagelaten.
Gezien het bovenstaande is ten aanzien van verzoeker niet voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub c Fw. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Eunen en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.