
Jurisprudentie
BG9227
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 07 / 1574
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 07 / 1574
Statusgepubliceerd
Indicatie
Compensatie toegekend door rb voor het overschrijden van de redelijke (besluitvormings)termijn in de vorm van vergoeding van het betaalde griffierecht.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07 / 1574
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser A] en 2 anderen te [woonplaats], eisers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit, waartegen eisers beroep hebben ingesteld, heeft verweerder beslist op de bezwaren van eisers tegen eerdere besluiten van 15 februari 2005, waarbij aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) bouwvergunning eerste fase is verleend voor het gedeeltelijk vergroten van zijn restaurant/ café “[naam horecabedrijf]” aan de [adres] in [plaats] en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van voornoemde verbouwing.
1.2. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
1.3. De stukken en het verweerschrift, die verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb heeft ingezonden, zijn in afschrift aan eisers en aan vergunninghouder gezonden.
1.4. Bij de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank op 12 juni 2008 zijn eisers [eiser A], [eiser B] en [eiser C] verschenen, terwijl verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. E.R.M. Kuiper. Na schorsing van de behandeling zijn partijen, daartoe in de gelegenheid gesteld, uiteindelijk niet tot mediation overgegaan. De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar de hiervoor genoemde personen zijn verschenen en waar ook de vergunninghouder is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De hiervoor genoemde besluiten van 15 februari 2005 strekken tot het uitbouwen van café-restaurant “[naam horecabedrijf]”, tot een feestzaal met een capaciteit van 200 personen. Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.2. In bezwaar voeren eisers aan dat er bij het gebruik van de feestzaal een aanzienlijke parkeerdruk zal ontstaan bovenop de reeds bestaande parkeerdruk in de omgeving. “[naam horecabedrijf]” beschikt niet over voldoende parkeergelegenheid. Verweerder gaat er van uit dat de parkeerdruk kan worden opgevangen door parkeren op het Raadhuisplein indien de winkels gesloten zijn. Indien de winkels geopend zijn, kunnen de bezoekers van de feestzaal volgens verweerder parkeren op de parkeerplaats achter het gemeentehuis. Volgens eisers voldoet deze oplossing niet, omdat de parkeerplaats achter het gemeentehuis te ver weg ligt en bovendien moeilijk bereikbaar/ vindbaar is. Ook heeft verweerder geen oplossing gegeven voor de momenten waarop het Raadhuisplein volledig in beslag wordt genomen door activiteiten zoals jaarmarkt, kermis etc. Juist op deze dagen kan men ook activiteiten verwachten in het café-restaurant. Volgens eisers heeft vergunninghouder zich nooit iets aangetrokken van de parkeeroverlast veroorzaakt door het personeel en de gasten van “[naam horecabedrijf]”. Zij verwachten dan ook weinig van de aan vergunninghouder gestelde voorwaarde dat de bezoekers van de feestzaal gewezen worden op de parkeermogelijkheden op het Raadhuisplein en achter het gemeentehuis.
2.3. Bij brief van 19 april 2005 heeft verweerder een aantal maatregelen voorgesteld die de bezwaren mogelijk zouden kunnen wegnemen, te weten:
- de gemeente zal toezien op de handhaving (eventueel door de politie);
- de vergunninghouder zal bij de uitnodigingen een plattegrond en routebeschrijving
toevoegen waarop staat waar geparkeerd kan worden;
- de vergunninghouder zal bij elke gelegenheid waarbij de feestzaal wordt gebruikt toezichthouders aanwijzen die er op toezien dat op de juiste wijze wordt geparkeerd. De gemaakte afspraken met de vergunninghouder hebben een wettelijke grondslag binnen de Wet milieubeheer.
2.4. De Commissie bezwaarschriften gemeente Bergen (hierna: de commissie) heeft in haar advies van 14 juli 2005 vastgesteld dat de parkeerplaats aan de achterzijde van het gemeentehuis alleen bereikbaar is voor auto’s via de parkeerplaats aan de voorzijde van het gemeentehuis. Een nadere aanduiding van deze parkeerplaatsen ontbreekt aan de voorzijde. Ook ontbreekt een verwijzing vanaf “[naam horecabedrijf]”. De parkeerplaats is deels zichtbaar vanaf de openbare weg en is ’s avonds in beperkte mate verlicht. Gelet hierop en op de afstand van deze parkeerplaats naar “[naam horecabedrijf]” kan volgens de commissie niet worden volstaan met een verwijzing van vergunninghouder aan bezoekers van de feestzaal naar deze parkeerplaats. Uit de ruimtelijke onderbouwing komt naar het oordeel van de commissie onvoldoende naar voren op welke gronden de ontheffing van de parkeereis wordt verleend en welke afwegingen daarbij worden gemaakt. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook onvoldoende gemotiveerd. De commissie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat voorwaarden aan de uitbater, gelet voorschrift 3.4.2 van het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer, in het onderhavige kader niet aan de orde zijn.
2.5. Bij het thans bestreden besluit van 4 september 2007 heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie, de bezwaren van eisers deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder betwist echter dat aan de voorzijde van het gemeentehuis een nadere aanduiding van de parkeerplaatsen aan de achterzijde ontbreekt. Naar de parkeerplaats aan de achterzijde wordt verwezen middels een standaard blauw bord met een witte P, met daaronder een wit bord met een zwarte pijl gericht naar rechts (verwijzend naar de richting van de parkeergelegenheid). Ten aanzien van de door de commissie gestelde beperkte verlichting heeft verweerder opgemerkt dat de verlichting tijdelijk kapot was, waardoor de parkeerplaats slecht verlicht was. De verlichting werkt weer, zodat de parkeerplaats ’s avonds goed verlicht is en de parkeerplaats vanaf de openbare weg goed zichtbaar is. Verweerder heeft voorts overwogen dat geen ontheffing van de Bouwverordening is verleend, maar dat de ontheffing kan opgaan in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de vrijstelling. Verweerder is het met de commissie eens dat uit de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende naar voren komt dat het parkeerbelang dat de Bouwverordening beoogt te beschermen voldoende wordt meegewogen. Ter nadere motivering verwijst verweerder naar de aanvullende ruimtelijke onderbouwing, waarin wordt uiteengezet dat de parkeerdruk, gelet op het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de nabijheid van “[naam horecabedrijf]”, op voldoende wijze (zonder dat het parkeerbelang wordt aangetast) wordt verwerkt. Verder wordt daarin aangegeven dat in het kader van de bescherming van het parkeerbelang, het gezien de geschetste situatie, niet redelijk is om de vergunninghouder hoge extra kosten te laten maken om alle parkeerdruk op eigen terrein op te vangen. Tot slot heeft verweerder overwogen dat, gelet op voorschrift 3.4.2 van het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer, geen voorwaarden meer aan de uitbater worden gesteld.
2.6. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
In beroep hebben eisers aangevoerd dat verweerder de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar zonder motivering ruimschoots heeft overschreden, hetgeen onbehoorlijk bestuur is. In de tussentijd heeft de gemeenteraad een ingrijpend wijzigingsplan voor het centrum van Nieuw-Bergen aangenomen, waardoor “[naam horecabedrijf]” op een dislocatie zal komen te liggen. Dit nieuwe plan is niet betrokken bij de beslissing op bezwaar. Ten aanzien van de parkeerplaatsen hebben eisers gesteld dat de door verweerder aangegeven borden (P met pijl) er al stonden ten tijde van de hoorzitting en dat de pijl slechts een van de ingangen van de parkeerplaats aan de voorzijde van het gemeentehuis aangeeft. Een aanwijzing voor de parkeerplaats aan de achterzijde ontbreekt. Tijdens de hoorzitting heeft verweerder niets gesteld over tijdelijk kapotte verlichting. Volgens eisers is ook na herstel van de verlichting sprake van beperkte verlichting. Eisers handhaven hun standpunt dat er parkeeroverlast op de [straat] zal komen, ondanks dat parkeren hier niet is toegestaan. Zij veronderstellen dat verweerder niet in staat is om de overlast tegen te gaan.
Het oordeel van de rechtbank
2.7. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.8. Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet (Ww) mag de bouwvergunning eerste fase slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van de Ww van toepassing is.
2.9. Artikel 44, eerste lid, van de Ww - voor zover van belang -, luidt als volgt:
1. De reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. (…)
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. (…)
e. (…)
2.10. Op grond van het ter plaatse van “[naam horecabedrijf]” geldende bestemmingsplan “Kom nieuw bergen 1986” heeft het perceel [adres] deels de bestemming “horecabedrijven” en deels “achtertuin”. Ingevolge artikel 27, onder A van de planvoorschriften mogen de gronden met de bestemming “achtertuin” uitsluitend worden bebouwd met terreinafscheidingen en kleine, niet voor woondoeleinden bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bergingen voor tuingereedschappen, dierenverblijven, voederruimtes e.d. mits de oppervlakte van het binnen deze bestemming gelegen gedeelte van een bouwperceel niet minder bedraagt dan 250 m2. Het bouwplan is dan ook in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft te dien aanzien vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
2.11. In artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening is bepaald dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Krachtens het vierde lid, onder b, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
2.12. Het aantal maximaal benodigde parkeerfaciliteiten voor personeel en bezoekers is op grond van de parkeerrichtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw en Verkeerstechniek berekend op 65 parkeerplaatsen, terwijl op het eigen terrein van “[naam horecabedrijf]” bij de toekomstige zaal slechts 12 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd.
2.13. De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan en het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.
2.14. Het beroep van eisers is gericht tegen de verleende vrijstelling voor zover die betrekking heeft op het aspect parkeren. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen in de zin dat in de belangenafweging het parkeerbelang dat artikel 2.5.30 van de Bouwverordening beoogt te beschermen uitdrukkelijk en voldoende heeft meegewogen.
2.15. Verweerder heeft aan zijn beslissing de aanvullende ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. De rechtbank is, na onderzoek ter zitting, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het tekort aan parkeerplaatsen op het terrein van “[naam horecabedrijf]” niet kan worden opgevangen door de in de nabijheid gelegen openbare parkeerruimten op het Raadhuisplein en achter het gemeentehuis.
Eisers vrees voor het illegaal parkeren door de bezoekers van de feestzaal in de straat waar zij wonen en de vrees dat van de in de directe omgeving aanwezige openbare parkeerplaatsen geen gebruik zal worden gemaakt, doet daar niet aan af en betreft de handhaving van het parkeerverbod en het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer, thans het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. De vergunninghouder heeft ter zitting de intentie uitgesproken zoveel mogelijk toe te zien op het voorkomen van (parkeer)overlast door bezoekers van zijn inrichting. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de toezichtmogelijkheden van verweerder in de nabije toekomst zullen worden uitgebreid.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid vrijstelling kunnen verlenen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de parkeerbehoefte naar aanleiding van het Centrumplan Nieuw Bergen thans niet aan de orde is, en in dat kader zowel de bestaande parkeerbehoefte (waaronder de parkeerbehoefte van “[naam horecabedrijf]” als ook de nieuwe parkeerbehoefte naar aanleiding van het Centrumplan, nader bezien zal moeten worden. Overigens heeft verweerder daarover ter zitting aangegeven dat dit plan gepaard zal gaan met uitbreiding van de parkeermogelijkheden in het centrum.
2.16. Hetgeen door eisers anders nog is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is ongegrond.
2.17. Tenslotte overweegt de rechtbank dat eisers in beroep aanvoeren dat zij de lange besluitvorming van verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur achten. De rechtbank stelt vast dat op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar, de wettelijke termijn is overschreden. De vraag of daarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt. Het bezwaar van eisers dateert van 10 maart 2005 (aanvang van de redelijke termijn), terwijl verweerder eerst op 10 september 2007 een beslissing op bezwaar heeft genomen, welk besluit op 12 september 2007 aan eisers is verzonden. Dat betekent dat verweerder 2,5 jaar nodig heeft gehad om op het bezwaar te beslissen. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder, gelet op de geringe ingewikkeldheid van de zaak, niet binnen een redelijke termijn op eisers bezwaren had kunnen beslissen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eisers kennelijk geen aanleiding hebben gezien gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheden om verweerders besluitvorming te bespoedigen. Dat laat echter onverlet dat er ten tijde van het nemen van een beslissing op bezwaar sprake was van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en dat deze termijn ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank nog verder is overschreden. Ten aanzien van dat laatste is van belang dat de zitting van 12 juni 2008 is geschorst teneinde partijen de gelegenheid te geven om tot een vergelijk te komen, hetgeen niet tot een poging tot vergelijk heeft geleid, waarna de zaak opnieuw op de zitting van 23 oktober 2008 is behandeld op verzoek van de vergunninghouder. Dit betekent dat de termijn vanaf het indienen van het beroep en de uitspraak van de rechtbank niet onredelijk lang is geweest.
Gelet op de lange duur van verweerders besluitvorming, kunnen eisers geacht worden daarvan enige ergernis en spanning te hebben ondervonden. Anderzijds hebben eisers ook baat gehad door de vertraging van de besluitvorming, doordat daarmee de realisatie van het bouwplan niet is bespoedigd. Mede gelet op de aard en de impact van het onderhavige besluit voor eisers, welke naar het oordeel van de rechtbank als relatief gering kan worden gekwalificeerd in verhouding tot andere zaken, is de rechtbank van oordeel dat veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht aan eisers in dit geval afdoende compensatie is voor (het aandeel van verweerder in) de overschrijding van de redelijke termijn.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 en 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
bepaalt dat verweerders gemeente aan eisers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 143,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 12 december 2008
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.