
Jurisprudentie
BG9228
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers169750
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers169750
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzet tegen dwangbevelen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 169750 / HA ZA 08-753
Vonnis van 17 december 2008
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te Best,
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.P. Slot te Nijmegen,
tegen
DE ONTVANGER DER BELASTINGEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eis.1], [eis.2], [eis.4], [eis.3] en de Ontvanger genoemd worden. Eisers gezamenlijk worden [eisers] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juli 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eis.1] drijft onder de naam [naam bedrijf] een eenmanszaak. [eis.1] is gehuwd met [eis.2]. [eis.2] en [eis.3] zijn sinds de jaren negentig maten in de maatschap [naam maatschap]. In 2000 is ook [eis.4] maat in [naam maatschap] geworden.
2.2. [eisers] hebben over de jaren 2000 tot en met 2003 geen aangiften IB ingediend.
2.3. De Inspecteur heeft in de jaren 2004 tot en met 2006 aan [eisers] ambtshalve aanslagen over de jaren 2000 tot en met 2003 opgelegd ter zake van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (‘IB’) en premies op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (‘WAZ’). Aan [eis.1] zijn voorts twee ambtshalve aanslagen voor premies Ziekenfondswet (‘ZFW’) opgelegd.
2.4. [eisers] heeft de ingediende bezwaarschriften tegen de ambtshalve vastgestelde aanslagen ongemotiveerd gelaten. De bezwaren zijn daarop door de Inspecteur afgewezen.
2.5. Tegen de afwijzende besluiten op bezwaar door de Inspecteur is [eisers] in verschillende procedures in beroep gegaan bij de rechtbank Arnhem. In ieder van deze procedures is [eisers] niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ongemotiveerd laten van de beroepschriften. Voor zover [eisers] zich vervolgens tegen de niet-ontvankelijkverklaringen op grond van 8:55 AWB verzet heeft, is hij in de verzetprocedures niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet motiveren van de verzetschriften. De aanslagen zijn daarmee onherroepelijk geworden.
2.6. In de periode tussen 17 januari 2006 en 3 januari 2007 zijn de volgende dwangbevelen betekend aan [eisers]:
• Aan [eis.1] zijn op 17 januari, 27 maart en 26 september 2006 in totaal zeven dwangbevelen betekend inzake premies ZFW over de jaren 2000 en 2001, premie WAZ over de jaren 2000, 2001 en voorts IB over de jaren 2000, 2001 en 2003.
• Aan [eis.2] zijn op 17 januari, 9 juni en 26 september 2006 in totaal zes dwangbevelen betekend inzake premies WAZ over de jaren 2000, 2001 en voorts IB over de jaren 2000, 2001 en 2003.
• Aan [eis.4] zijn op 26 september 2006, 9 november en 14 december 2006 in totaal zes dwangbevelen betekend inzake premies WAZ over de jaren 2001, 2002, 2003 en voorts IB over de jaren 2001, 2002, 2003.
• Aan [eis.3] zijn tussen 17 januari 2006 en 3 januari 2007 in totaal zeven dwangbevelen betekend inzake premies WAZ over de jaren 2000, 2001, 2003 en voorts IB over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003.
2.7. Op 29 november 2006 heeft de Inspecteur alle verleende uitstellen van betaling ingetrokken.
2.8. Op 15 december 2006 heeft de Ontvanger in een gesprek met [eis.1] medegedeeld dat [eisers] in de gelegenheid werd gesteld om per uiterlijk 28 december 2006 onderliggende stukken in te dienen bij de Ontvanger opdat deze zou beoordelen of er uitstel van betaling zou worden verleend. Nadat de gevraagde stukken op 28 december 2006 niet waren ontvangen heeft de Ontvanger bij zijn schrijven 3 januari 2007 medegedeeld dat de invordering weer ter hand werd genomen. Vervolgens heeft de Ontvanger op 4 januari 2007 beslag laten leggen op onroerende zaken van [eis.3] en [eis.4].
2.9. Op 16 januari 2007 zijn de laatste beroepen door het gerechtshof niet-ontvankelijk verklaard.
2.10. Bij brief van 12 februari 2007 deelde de Inspecteur onder meer het volgende mede:
Om eventuele ambtshalve vermindering te kunnen beoordelen heb ik aangegeven dat u allereerst de aangiften en jaarstukken (balans en verlies-&winstrekening) dient in te leveren. Ik heb u hiervoor de tijd gegeven tot 1 februari 2007 vóór 9.00 uur.
Hoewel er zeer duidelijk afspraken zijn gemaakt welke stukken er ingeleverd dienden te worden, namelijk volledig ingevulde aangiften en jaarstukken in de vorm van een balans en verlies- &winstrekening, heeft u hier niet aan voldaan.
(…)
Hierbij deel ik u mede dat ik geen enkel verzoek van u voor een ambtshalve vermindering van de aanslag, meer in behandeling neem.
2.11. Op 15 februari 2007 is er door de Ontvanger executoriaal beslag gelegd ten laste van [eisers] op roerende zaken. Voorts is op dezelfde dag executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank ten laste van [eis.1], [eis.2] en [eis.4], en voorts ten laste van [eis.1] onder de ABN AMRO Bank en de Fortis Bank.
2.12. In maart 2007 heeft [eis.1] aangiften IB over de jaren 2000 tot en met 2003 ingediend. In juni 2007 hebben ook [eis.2], [eis.4] en [eis.3] aangiften IB over diezelfde jaren ingediend.
2.13. De Ontvanger heeft een onderzoek naar de administratie van de maatschap [naam maatschap] en [naam bedrijf] laten uitvoeren door een controlemedewerker, de heer [naam medewerker]. Daarbij heeft de Ontvanger voor de duur van het onderzoek toegezegd geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen.
Over de reikwijdte en het doel van het onderzoek zijn in de door de controlemedewerker opgestelde rapporten de volgende passages opgenomen:
De reikwijdte van het onderzoek is:
- Beoordeling in hoeverre de aanslagen inkomstenbelasting 2000 tot en met 2003 ten name van de heer [eis.2] [respectievelijk [eis.1], [eis.3] en [eis.4] in de andere rapporten, Rb] in redelijkheid zijn vastgesteld; (…)
Doel boekenonderzoek
Op verzoek van de Ontvanger, met inachtneming van het Besluit van de Staatssecretaris van 25 maart 1991 nr. DB89/735, is door mij beoordeeld in hoeverre de administratie kan dienen als basis van de alsnog geproduceerde berekeningen welke als aangiften 2000 tot en met 2003 zijn overlegd.
2.14. De controlemedewerker constateert in zijn rapport verschillende tekortkomingen in de administraties van [naam maatschap] en [naam bedrijf], en concludeert onder meer:
De zaken worden zodanig complex samengesteld dat niet kan worden vastgesteld of de volledigheid van de verantwoording van de transacties plaats heeft gevonden. Een groot aantal transacties zijn niet juist verantwoord. Er kan door mij geen verband worden gelegd tussen de bestede uren en de opbrengst.
De door mij beoordeelde administratie voldoet niet aan de vereisten van artikel 52 AWR.
De geproduceerde administratie kan niet dienen als basis van de alsnog geproduceerde berekeningen welke als aangiften 2000 tot en met 2003 zijn overgelegd en mijn indruk is dat de ambtshalve opgelegde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld.
2.15. De rapporten zijn op 6 maart 2008 toegezonden aan [eisers] Bij twee brieven van 6 maart 2008 heeft de Inspecteur laten weten in de rapporten geen aanleiding te zien tot vermindering van de aanslagen over te gaan. Deze brieven verwijzen naar bovengenoemde rapporten en bevatten verder onder meer de volgende passage:
Op grond van deze rapportage wijs ik uw verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB en WAZ 2000 t/m 2003 af. (…)
Om voor toepassing van de resolutie van de Staatssecretaris in aanmerking te kunnen komen moet sprake zijn van een verifieerbare administratie. De conclusie uit het rapport is dat de administratie niet voldoet aan de vereisten van artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Conclusie is dat er geen sprake is van een verifieerbare administratie. Nu hiervan geen sprake is en de aanslagen niet onmiskenbaar onjuist zijn na toetsing van de materiële belastingschuld, kan de Resolutie van de Staatssecretaris geen toepassing vinden.
De aanslagen zijn absoluut niet buitenproportioneel. Na het rapport gelezen te hebben ben ik van mening dat de aanslagen eerder te laag dan te hoog zijn vastgesteld.
2.16. Bij brief van 13 maart 2008 heeft de Ontvanger aan [eisers] laten weten dat de verleende uitstellen van betalingen werden ingetrokken.
2.17. In zijn schrijven van 22 mei 2008 heeft de accountant van [eisers], E.W. [eis.1] RA, gereageerd op de rapporten van de controlemedewerker:
Uit bijgaande berekeningen blijkt dat de opgelegde ambtshalve aanslagen, in tegenstelling tot hetgeen de heer Harleman in zijn rapport beweerd, absoluut te hoog vastgesteld zijn. Zelfs als alle door de heer Harleman genoemde punten in het voordeel van de belastingdienst worden uitgelegd, wijken deze ambtshalve aanslagen nog steeds zeer substantieel af van de gecorrigeerde belastbare inkomens over de jaren 2000 t/m 2003.
2.18. In zijn – ongedateerde – reactie op het schrijven van de accountant handhaaft de controlemedewerker zijn standpunt dat de administratie niet kan dienen als basis voor de ingediende aangiftes. Voorts heeft de controlemedewerker in zijn reactie gewezen op de reikwijdte van het door hem uitgevoerde onderzoek:
Gelet op de onherroepelijkheid van de aanslagen heb ik de taak te beoordelen in hoeverre de alsnog geproduceerde stukken aanleiding kunnen geven om ambtshalve vastgestelde aanslagen te herzien. Op mij rust naar mijn mening volgens de controleopdracht niet de verplichting om vast te stellen wat het moet zijn. Ik heb moeten beoordelen in hoeverre een marginale toetsing van de geproduceerde stukken aanleiding zou kunnen geven om de ambtshalve aanslagen te herzien.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert primair dat de rechtbank zal verklaren dat de genoemde dwangbevelen buiten effect worden gesteld en dat de Ontvanger zich zal onthouden van invorderingsmaatregelen.
Subsidiair vordert [eisers] dat de rechtbank zal verklaren dat de Ontvanger de executie dient te staken en gestaakt dient te houden totdat vermindering van de aanslagen op basis van een met de werkelijkheid overeenstemmend bedrag aan winst uit onderneming over de betreffende jaren heeft plaatsgevonden.
3.2. [eisers] legt, kort gezegd, het navolgende aan zijn vordering ten grondslag. Allereerst voert [eisers] aan dat de Ontvanger niet heeft voldaan aan de verplichte marginale toets van de materiële verschuldigdheid, althans hij bestrijdt de uitkomsten uit het onderzoek in dat kader. Voorts handelt de Ontvanger c.q. de Inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door geen juiste uitvoering te geven aan de resolutie van de Staatssecretaris vervat in DB 89/735. Ten slotte heeft [eisers] aangevoerd dat executie [eisers] en de gezinnen van eisers op onevenredig harde wijze zou treffen.
3.3. De Ontvanger voert verweer. De Ontvanger vordert voorts dat de rechtbank het verzet van [eisers] bij voorraad uitvoerbaar ongegrond verklaart.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal allereerst ingaan op het verwijt van [eisers] dat de Ontvanger niet aan de verplichting tot het marginaal toetsen van de materiële verschuldigdheid van de belastingschuld heeft voldaan. Daarna komt zij toe aan een beoordeling van de stelling dat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij de uitoefening van zijn bevoegdheid ex artikel 65 AWR en de stelling dat invordering van de belastingschuld de belangen van [eisers] onevenredig hard zal treffen.
Onderzoek naar de materiële verschuldigdheid door de Ontvanger
4.2. [eisers] stelt dat de rapporten die in opdracht van de Ontvanger zijn opgesteld in strijd met de eisen van zorgvuldigheid en motivering tot stand zijn gekomen nu deze niet op een gebruikelijk boekenonderzoek gebaseerd zijn, niet in concept zijn voorgelegd aan [eisers] en deze onvoldoende gemotiveerd zijn.
4.3. De Ontvanger heeft aangevoerd dat hij op juiste wijze de marginale toets van materiële verschuldigdheid heeft uitgevoerd, echter dat het uitgevoerde onderzoek op de ingediende administratie heeft uitgewezen dat op basis van deze administraties niet de indruk is ontstaan dat de aanslagen te hoog waren vastgesteld en voorts dat deze administraties geen basis konden vormen voor het alsnog volledig invullen van de aangiften.
4.4. De rechtbank overweegt dat onweersproken is gesteld dat het onderzoek dat de Ontvanger naar de materiële verschuldigdheid dient uit te voeren een ander – minder vergaand, want marginaal – karakter heeft dan een regulier boekenonderzoek. De vraag die de Ontvanger dient te beantwoorden was enkel of er reden bestaat tot dermate grote twijfel aan de materiële verschuldigdheid dat de Ontvanger in redelijkheid niet tot invordering kan overgaan. Uit de het rapport, meer in het bijzonder uit de hierboven onder 2.14 geciteerde passages, blijkt niet dat de Ontvanger bij het geven van de onderzoeksopdracht aan de controlemedewerker de omvang van die op hem rustende verplichting te beperkt heeft opgevat.
4.5. In dit verband verdient het opmerking dat het in de onderhavige zaak draait om de invordering van ambtshalve opgelegde aanslagen, vanwege het ontbreken van aangiften, terwijl deze aanslagen inmiddels onherroepelijk waren komen vast te staan. Uit de aard van een ambtshalve vastgestelde aanslag volgt dat de hoogte van die aanslag door de Inspecteur door middel van schatting is bepaald. Daarnaast is aan het niet-doen van aangifte het gevolg verbonden dat de bewijslast in de belastingprocedure op de belastingplichtige komt te rusten. Die twee omstandigheden maken dat aan de uitvoering en motivering van de marginale toets door de Ontvanger van materiële verschuldigdheid geen hoge eisen kunnen worden gesteld. Van een plicht om een meer uitgebreid boekenonderzoek te doen, zoals [eisers] heeft gesteld, kan dan ook zeker geen sprake zijn.
4.6. Ook de klacht van [eisers] dat de rapporten van de controlemedewerker niet eerst in concept aan hem zijn voorgelegd, vóórdat de Ontvanger zijn besluit nam om de invordering door te zetten, treft geen doel. De wet noch enig beginsel van behoorlijk bestuur bieden steun voor het bestaan van een dergelijke op de Ontvanger rustende verplichting tot inzage van een conceptrapport. Derhalve kan het niet voorleggen in concept van de onderzoeksrapporten niet in strijd met de vereiste zorgvuldigheid worden geoordeeld.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de Ontvanger uitvoering heeft gegeven aan de verplichte toets van materiële verschuldigdheid niet in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid.
4.8. [eisers] stelt voorts dat de Ontvanger in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de conclusie onvoldoende gemotiveerd heeft die hij heeft getrokken over het verwerpen van de administraties. [eisers] voert onder meer aan dat de onderzoeksrapporten enkel de wettelijke vereisten opsommen en niet voldoende concreet zijn. De Ontvanger betwist de stelling dat zijn conclusie ter zake de administraties onvoldoende gemotiveerd is en verwijst onder meer naar de inhoud en motivering in de onderzoeksrapporten.
4.9. De rechtbank stelt vast dat in de onderzoeksrapporten niet enkel de conclusies omtrent de administraties zijn opgetekend, doch dat de controlemedewerker in de rapporten ook op vele onjuistheden in de opgestelde fiscale balans en winstberekening wijst. Dit is nader onderbouwd met onder meer een flinke lijst van posten die – [eisers] betwist dit niet – ten onrechte als inkoopkosten of bedrijfskosten zijn geboekt. De stelling van [eisers] dat de controlemedewerker enkel de wettelijke vereisten heeft opgesomd in zijn onderzoeksrapporten vindt dan ook geen steun in de feiten.
De rechtbank verwerpt de stelling dat de Ontvanger zijn besluit tot verwerping van de administraties onvoldoende gemotiveerd heeft. Op grond van het uitgevoerde onderzoek heeft de Ontvanger in redelijkheid kunnen vaststellen dat de administratie van [naam bedrijf] en [naam maatschap] niet als basis hebben kunnen dienen voor het alsnog opstellen van kloppende belastingaangiften. De rechtbank is van oordeel dat na het uitgevoerde boekenonderzoek en met de verwerping van de administratie de Ontvanger op goede gronden uit heeft kunnen gaan van de ambtshalve opgelegde aanslagen.
4.10. Voor zover [eisers] zich nog heeft beroepen op het standpunt van zijn accountant dat zelfs indien de door de controlemedewerker aangegeven correcties worden overgenomen de ambtshalve aanslagen te hoog zijn vast gesteld, zal de rechtbank die stelling niet verder bespreken. Naar haar aard ziet dit verweer enkel op de omvang van de belastingschuld, een grond die zich ingevolge artikel 17, derde lid Invorderingswet niet leent voor beoordeling door de burgerlijke rechter. Verzet kan immers niet worden gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of voor een te hoog bedrag is vastgesteld.
Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de Inspecteur
4.11. [eisers] heeft zijn verzet verder gegrond op de stelling dat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden door geen gebruik te maken van de hem toekomende bevoegdheid tot het ambtshalve verlenen van vermindering in gevolge artikel 65 AWR, terwijl dat besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en het verbod op willekeur.
4.12. De Ontvanger stelt dat de Inspecteur uitvoering heeft gegeven aan de bevoegdheid uit artikel 65 AWR door ‘mee te liften’ met het onderzoek waartoe de Ontvanger onverplicht opdracht had gegeven in het kader van het marginaal toetsen van verschuldigdheid. Voorts bestrijdt de Ontvanger dat er sprake is van handelen door de Inspecteur in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
4.13. De rechtbank volgt de Ontvanger in zijn standpunt dat het onderzoek waartoe hij opdracht heeft gegeven tevens dient te worden aangemerkt als een onderzoek op grond van 65 AWR. Uit de opschriften op de rapporten die door de controlemedewerker zijn opgemaakt, alsook de omschrijving die de controlemedewerker in die rapporten geeft van zijn opdracht, volgt dat de controlemedewerker met het opstellen van deze rapporten uitvoering heeft willen geven aan zowel de marginale toets van verschuldigdheid als een toets in het kader van ambtshalve vermindering van aanslagen. Aldus heeft de Inspecteur daadwerkelijk laten onderzoeken of er reden was tot vermindering van de aanslagen in het kader van 65 AWR en is er niet gehandeld in strijd met het verbod op willekeur.
4.14. De vraag die vervolgens ter beantwoording ligt is of het aldus uitgevoerde onderzoek en het op basis daarvan genomen besluit in strijd met het motiveringsbeginsel moeten worden geoordeeld.
De rechtbank merkt op dat de bevoegdheid van de Inspecteur die in artikel 65 AWR is vastgelegd, en waarvoor nadere uitvoeringsvoorschriften zijn gegeven in resolutie DB89/735, tot niet meer dwingt dan onderzoek naar de vraag of er aanleiding is te vermoeden dat de belasting onjuist is berekend. Waar [eisers] dan ook stellen dat de Inspecteur de materiële verschuldigdheid met uitgebreid onderzoek had dienen te controleren, miskent hij daarmee de beperkte aard en het doel van deze bevoegdheid. In het licht van de beperkte aard en het doel van deze bevoegdheid kan dan ook niet worden gezegd dat het uitgevoerde onderzoek te beperkt van omvang was.
4.15. De stelling van [eisers] dat de Inspecteur in het geheel zonder motivering de verzoeken tot ambtshalve vermindering heeft afgewezen berust op een onjuiste lezing van het besluit van de Inspecteur. Uit de brieven van 6 maart 2008 waarin de afwijzende besluiten zijn vervat heeft de Inspecteur uitdrukkelijk onderbouwd dat de administraties onvoldoende verifieerbaar zijn.
Tevens heeft de Inspecteur in die besluiten nogmaals aangegeven dat er geen aanleiding voor hem was te vermoeden dat de aanslagen te hoog waren opgelegd. Dit geeft geen blijk van een onjuiste maatstaf of gebrek aan onderbouwing. In deze verzetprocedure kan niet worden beoordeeld of de Inspecteur tot vermindering diende over te gaan omdat de ambtshalve aanslagen op een te hoge schatting berustten. De burgerlijke rechter kan immers niet treden in de beoordeling van de hoogte van de opgelegde aanslagen, daar dit is voorbehouden aan de belastingrechter.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit, mede gelet op de inhoud van het rapport waarnaar de Inspecteur verwijst, voldoet aan de daaraan te stellen motiveringseisen en dat het is genomen conform de eisen die uit de resolutie voortvloeien.
Onevenredige gevolgen
4.16. Tot slot heeft [eisers] nog aangevoerd dat invordering van de belastingschulden, mede gelet op de beslagen op de woonhuizen van [eis.3] en [eis.4] en de beslagen op de inventaris van [eis.1] en [eis.1], de belangen van de gezinnen van betrokkenen onevenredig hard zal treffen.
4.17. Bij de beoordeling van de vraag of het leggen van executoriaal beslag onder [eisers] een disproportionele maatregel is geweest, stelt de rechtbank voorop dat de bevoegdheid van de Ontvanger om tot uitwinning over te gaan een onmisbaar instrument tot invordering is, ten behoeve van de schatkist en daarmee van het algemeen belang, van op andere wijze niet te innen belastinggelden. Dit vertegenwoordigt een zodanig zwaarwegend belang dat het, indien tot executie wordt overgegaan, slechts in uitzonderingsgevallen zal moeten wijken voor de op zich zelf mogelijk zeer aanzienlijke belangen van belastingschuldigen.
4.18. Voor zover [eisers] hebben willen betogen dat de Ontvanger meer belang had moeten toekennen aan de huisvesting van [eis.3] en [eis.4], wijst de rechtbank die stelling af. Gelet op de omvang van de belastingschulden, en de lange periode waarin niet alleen [eis.1] en [eis.2], maar ook [eis.3] en [eis.4] bekend zijn met het feit dat zij niet aan hun belastingverplichtingen voldeden, kan niet worden gezegd dat de Ontvanger niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om zijn vordering te verhalen op de beslagen zaken.
Conclusie
4.19. Nu geen van de aangevoerde gronden het verzet tegen de dwangbevelen kan dragen, zal de rechtbank de vorderingen van [eisers] afwijzen.
4.20. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat 2.580,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.580,00)
Totaal € 2.834,00
4.21. De Ontvanger heeft verzocht dit vonnis bij voorraad uitvoerbaar te verklaren nu [eisers] misbruik van recht maken door evident kansloos verzet in te stellen. De rechtbank overweegt dienaangaand het volgende.
Hoewel in de onderhavige zaak aan de zijde van [eisers] sprake is geweest van een aan laksheid grenzende opstelling ten aanzien van het doen van aangiftes, het tijdig indienen van stukken en het motiveren van bezwaren, heeft de wetgever in dat verband reeds voorzien in sancties waaronder het ambtshalve opleggen van aanslagen en het niet-ontvankelijk verklaren. Voor wat betreft de gronden die [eisers] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd geldt dat de in opdracht van de Ontvanger opgestelde onderzoeksrapporten niet eerder het onderwerp van rechterlijke toetsing zijn geweest. Ook het besluit van de Inspecteur om geen ambtshalve vermindering te verlenen, na kennisname van die onderzoeksrapporten, is niet eerder voorgelegd ter rechterlijke toetsing. In dat licht kunnen de door [eisers] aangevoerde verzetgronden dan ook niet evident kansloos worden geoordeeld zodat misbruik van recht in de onderhavige zaak niet kan worden aangenomen.
De rechtbank zal de verzochte bij voorraad uitvoerbaar verklaring afwijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet ongegrond en wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 2.834,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af de door de Ontvanger verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de ongegrond verklaring van het verzet.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.
Coll: BDJ