
Jurisprudentie
BG9234
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 669
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 669
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voor degenen die als gevolg van wetswijzigingen in aanmerking komen voor een nieuwe herbeoordeling van hun arbeidsongeschiktheid kan een verschil in effect optreden in vergelijking met degenen die per 22 februari 2002 nog niet waren herbeoordeeld aan de hand van het oSB, nu de herbeoordeling van de laatsten direct aan de hand van de, in veel gevallen gunstiger, bepalingen van het aSB geschied en bij hen dus geen sprake kan zijn van een door als als zodanig benoemd “WAO-gat” als door eiser aangeduid. Zulks is echter het gevolg van de in de tijd gespreide uitvoering van de aSB-herbeoordelingen, welke is geregeld in het Besluit eenmalige herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten en de daarop gebaseerde Regeling afwijking datum besluit eenmalige herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten. Daargelaten of een verschil in effecten dat niet het (rechtstreeks) gevolg is van de gewraakte bepalingen, bij de beoordeling van de geoorloofdheid daarvan mag worden betrokken, is de rechtbank van oordeel dat de regulering door genoemd Besluit en Regeling in de weg staat aan de conclusie dat bedoeld verschil in effecten willekeurig is, en acht zij reeds daarom een rechtvaardiging voor dat verschil aanwezig. Ten overvloede verwijst de rechtbank naar hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft uiteengezet omtrent de achtergronden en uitvoeringstechnische aspecten van de herbeoordelingen welke het zijns inziens praktisch gezien onmogelijk maken om alle herbeoordelingen gelijktijdig uit te voeren. Nu het hier in wezen gaat om een kwestie van overgangsrecht waarbij de wetgever per definitie grenzen moet trekken welke in veel gevallen enigszins arbitrair zijn, en waaraan een zekere mate van ongelijke behandeling inherent is, ziet de rechtbank te minder grond om het feit dat aan de betrokken wetswijzigingen categoraal terugwerkende kracht tot 22 februari 2007 is gegeven, ongeoorloofd te achten. De rechtbank volgt eiser derhalve niet in zijn betoog voor zover dat ertoe strekt dat de wetgever zodanige terugwerkende kracht had moeten geven of door middel van overgangsrecht op die wijze had moeten differentiëren, dat eiser er aanspraak op zou kunnen maken dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid alsnog per 1 februari 2006 wordt herbeoordeeld aan de hand van het oSB.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 669
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser] te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. A.H.M. van den Broek
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 12 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 26 november 2007 ter zake de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 31 oktober 2008, waar eiser niet is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
2. Overwegingen
2.1. Eiser, geboren op [datum] 1956, is in het verleden in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering. Bij besluit van 1 december 2005 heeft verweerder ingaande 1 februari 2006 die uitkering ingetrokken omdat eiser na herbeoordeling op basis van de per 1 oktober 2004 gewijzigde regels in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het aSB) niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Hiertegen is door eiser geen rechtsmiddel aangewend.
2.2. Op grond van de afspraak in het coalitieakkoord van het op 22 februari 2007 aangetreden kabinet Balkenende IV om verzekerden die op 1 juli 2004 tussen de 45 en 50 jaar oud waren, alsnog te beoordelen volgens de regels van het Schattingsbesluit zoals die tot 1 oktober 2004 golden (het oSB), zijn artikel 34 van de WAO en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gewijzigd. Ter uitvoering van die gewijzigde bepalingen heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 22 februari 2007 opnieuw beoordeeld aan de hand van het oSB en heeft hij bij besluit van 14 november 2007 ingaande 22 februari 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 15 tot 25% en hem dienovereenkomstig alsnog uitkering ingevolge de WAO toegekend.
2.3. Tegen het besluit van 14 november 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt wat betreft de ingangsdatum van de toekenning. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
2.4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. De vraag die de rechtbank thans te beoordelen heeft, is of verweerder de ingangsdatum van de toegekende uitkering op 22 februari 2007 heeft mogen stellen.
2.5. Hetgeen is geregeld in artikel 34, vijfde lid, van de WAO in samenhang met een wijziging van het Schattingsbesluit, komt erop neer dat de mate van arbeidsongeschiktheid van personen die op na 1 juli 1954 maar voor 2 juli 1959 zijn geboren en die voor 22 februari 2007 zijn herbeoordeeld aan de hand van het aSB, opnieuw moet worden bezien aan de hand van het oSB. Zowel aan artikel 34, vijfde lid, van de WAO als aan de wijziging van het Schattingsluit is terugwerkende kracht tot 22 februari 2007 gegeven.
2.6. Eiser is van mening dat de datum 22 februari 2007 willekeurig is gekozen en dat deze tot rechtongelijkheid leidt. Hij wijst er in dat verband op dat hij over het tijdvak van 1 februari 2006 tot 22 februari 2007 met een “WAO-gat” blijft zitten, terwijl zulks niet geldt voor personen van dezelfde leeftijd die op 22 februari 2007 nog niet aan de hand van het aSB waren herbeoordeeld. Eiser meent dat dit tot de conclusie moet leiden dat aan hem per 1 februari 2006 een WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% had moeten worden toegekend.
2.7. De rechtbank vat de beroepsgronden van eiser aldus op dat hij daarmee een beroep doet op het verbod van ongelijke behandeling in rechtstreeks werkende verdragsbepalingen zoals artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Bij toetsing van het voorliggende geval aan bedoelde discriminatieverboden stelt de rechtbank allereerst vast dat de gewraakte bepalingen op zichzelf geen, voor het voorliggend geval relevant, onderscheid maken, nu al degenen van de betrokken leeftijdscategorie die voor 22 februari 2007 herbeoordeeld waren aan de hand van het aSB, alsnog in aanmerking komen voor herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van het oSB en dezen gelijkelijk in aanmerking komen voor wijziging van het recht op uitkering per die datum. De achterliggende -op zichzelf duidelijke- reden van de keuze voor juist de datum 22 februari 2007, acht de rechtbank in dit verband niet relevant.
2.8. De rechtbank stelt wel vast dat er voor degenen die als gevolg van die wetswijzigingen in aanmerking komen voor een nieuwe herbeoordeling een verschil in effect kan optreden in vergelijking met degenen die per 22 februari 2002 nog niet waren herbeoordeeld aan de hand van het oSB, nu de herbeoordeling van de laatsten direct aan de hand van de, in veel gevallen gunstiger, bepalingen van het aSB geschied en bij hen dus geen sprake kan zijn van een “WAO-gat” als door eiser aangeduid. Zulks is echter het gevolg van de in de tijd gespreide uitvoering van de aSB-herbeoordelingen, welke is geregeld in het Besluit eenmalige herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten en de daarop gebaseerde Regeling afwijking datum besluit eenmalige herbeoordeling arbeidsongeschiktheidswetten. Daargelaten of een verschil in effecten dat niet het (rechtstreeks) gevolg is van de gewraakte bepalingen, bij de beoordeling van de geoorloofdheid daarvan mag worden betrokken, is de rechtbank van oordeel dat de regulering door genoemd Besluit en Regeling in de weg staat aan de conclusie dat bedoeld verschil in effecten willekeurig is, en acht zij reeds daarom een rechtvaardiging voor dat verschil aanwezig. Ten overvloede verwijst de rechtbank naar hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft uiteengezet omtrent de achtergronden en uitvoeringstechnische aspecten van de herbeoordelingen welke het zijns inziens praktisch gezien onmogelijk maken om alle herbeoordelingen gelijktijdig uit te voeren.
2.9. Nu het hier in wezen gaat om een kwestie van overgangsrecht waarbij de wetgever per definitie grenzen moet trekken welke in veel gevallen enigszins arbitrair zijn, en waaraan een zekere mate van ongelijke behandeling inherent is, ziet de rechtbank te minder grond om het feit dat aan de betrokken wetswijzigingen categoraal terugwerkende kracht tot 22 februari 2007 is gegeven, ongeoorloofd te achten. De rechtbank volgt eiser derhalve niet in zijn betoog voor zover dat ertoe strekt dat de wetgever zodanige terugwerkende kracht had moeten geven of door middel van overgangsrecht op die wijze had moeten differentiëren, dat eiser er aanspraak op zou kunnen maken dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid alsnog per 1 februari 2006 wordt herbeoordeeld aan de hand van het oSB.
2.10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden.
2.11. De rechtbank ziet geen termen om een partij te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 17 december 2008
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.