Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9245

Datum uitspraak2008-09-05
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710224-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

WOTS


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/710224-07 Datum uitspraak: 5 september 2008 Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 18 april 2008, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van de Eerste rechtbank in eerste aanleg in strafzaken te Santa Cruz, Bolivia d.d. 23 juni 2006, waarbij is veroordeeld: [veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [1985], wonende bij de [adres] te [woonplaats], hierna te noemen de veroordeelde, ter zake van vervoer van gecontroleerde middelen, tot onder meer een gevangenisstraf van 8 jaar. De stukken De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van de volgende stukken: 1. een brief d.d. 17 december 2007 van het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving aan IRC Noordwest en Midden Nederland te Haarlem, met het verzoek om advies inzake overbrenging van de veroordeelde en waaruit blijkt dat de veroordeelde zich sinds 22 november 2005 in detentie bevindt; 2. een geschrift d.d. 23 maart 2007, inhoudende een instemming van veroordeelde met betrekking tot overbrenging naar Nederland voor het ondergaan van het overblijvende gedeelte van zijn straf; 3. een vonnis van de rechtbank in eerste aanleg in strafzaken van Santa Cruz te Bolivia, waaruit blijkt dat de veroordeelde ter zake van vervoer van gecontroleerde stoffen op 23 juni 2006 werd veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf; 4. een geschrift d.d. 23 juni 2006, waaruit blijkt dat de volledige termijn van de veroordeling, zonder voorwaardelijke invrijheidstelling, die moet worden uitgezeten begint op 22 november 2005 en zal zijn verstreken op 23 november 2013; 5. de tekst van de toepasselijke artikelen van de Bolivaanse Strafwet; 6. de geautoriseerde vertaling in de Nederlandse taal van de onder 3, 4 en 5 genoemde stukken; 7. de stukken met betrekking tot de voorlopige aanhouding, de inverzekeringstelling, de bewaring van veroordeelde en de schorsing van de bewaring; De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen. Ook overigens is bij het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken van feiten en omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan. Het onderzoek ter terechtzitting Ter openbare terechtzitting van 5 september 2008 heeft de behandeling van de vordering plaats gehad. Daarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam. De veroordeelde heeft verklaard: dat hij [veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [1985] is; dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit; dat hij een vaste woonplaats in Nederland heeft; dat het vonnis, waarbij hij in Bolivia is veroordeeld hem bekend is; dat hij volhardt in zijn verzoek om de nog resterende vrijheidstraf in Nederland te mogen ondergaan. De officier van justitie heeft ter zitting de conclusie als bedoeld in artikel 28, achtste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen voorgelezen en deze vervolgens aan de rechtbank overgelegd. De raadsman van de veroordeelde heeft onder meer bepleit aan de veroordeelde een lagere straf op te leggen dan de rechtbank in eerste aanleg te Santa Cruz, Bolivia heeft gedaan, en wel een gevangenisstraf gelijk aan de tijd gedurende welke de veroordeelde reeds van zijn vrijheid beroofd is geweest. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de vordering De vordering is gegrond op het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983, Trb 74 (verder te noemen het Verdrag) en op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (verder te noemen de Wet). De overgelegde stukken voldoen aan de eisen gesteld in genoemd Verdrag. Uit de inhoud van de overgelegde stukken en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag en aan de artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 18 van de Wet. Van beletselen als bedoeld in artikel 30 lid 1, van de Wet is niet gebleken. Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland is derhalve op het Verdrag en de Wet gegrond en toelaatbaar. De strafoplegging De omstandigheid dat de tenuitvoerlegging toelaatbaar wordt geacht brengt ingevolge artikel 31, eerste lid van de Wet juncto artikel 9, eerste lid sub b van het Verdrag mee dat de rechtbank voor de straf die de rechtbank in eerste aanleg te Santa Cruz, Bolivia, aan de veroordeelde heeft opgelegd een sanctie in de plaats dient te stellen, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. Ten laste van veroordeelde is bij meergenoemd vonnis bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vervoer van gecontroleerde stoffen. Dit feit is strafbaar gesteld bij artikel 55 van wet 1008. Het overeenkomstige feit is naar Nederlands recht strafbaar gesteld in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet. Ter zake van dit feit kan een maximum straf van 8 jaar worden opgelegd. De rechtbank acht de veroordeelde ter zake van dit strafbare feit strafbaar, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die deze strafbaarheid zouden kunnen verminderen of opheffen. Bij het bepalen van de sanctie heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen daaromtrent is voorgeschreven in artikel 11 van het Verdrag. De rechtbank meent dat de ernst van het gepleegde feit beoordeeld dient te worden naar Nederlandse maatstaven en opvattingen, rekening houdend met internationaal rechtelijke gevoeligheden. De rechtbank houdt rekening met het feit dat vervoer van harddrugs zowel in Nederland als in Bolivia als een ernstige inbreuk op de rechtsorde geldt. Voorts meent de rechtbank dat de veroordeelde, door zich in Bolivia schuldig te maken aan voornoemd delict, het risico heeft genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland gebruikelijk is. De rechtbank is echter van oordeel dat de in Bolivia aan de veroordeelde opgelegde straf, in aanmerking genomen de maximumstraf die naar Nederlands recht op het feit is gesteld en vooral in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, dusdanig hoog is dat volledige tenuitvoerlegging van de door Bolivia opgelegde straf in redelijkheid niet verantwoord is. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde overweegt de rechtbank als volgt. De veroordeelde is sinds zijn overbrenging naar Nederland op eigen initiatief opgenomen in de kliniek van [naam kliniek]. Uit het voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 19 mei 2008, is gebleken dat het de veroordeelde niet aan motivatie ontbreekt om zijn leven weer op de rails te krijgen. Voorts blijkt uit een verslag van [naam kliniek] over het functioneren van de veroordeelde dat hij zijn verantwoordelijkheden neemt door zich aan de afspraken te houden en hij een kei is voor de groep. Tijdens de zitting is verder duidelijk geworden dat de ouders van de veroordeelde bij zijn behandeling bij [naam kliniek] worden betrokken en dat het gezien de ernst van zijn verslavingsproblematiek nog geruime tijd zal duren voordat de behandeling beƫindigd kan worden. Tevens blijkt uit het strafblad van de veroordeelde d.d. 28 augustus 2008 dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Op vorenstaande gronden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar gerechtvaardigd is. BESLISSING De rechtbank acht de tenuitvoerlegging toelaatbaar en verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van de rechtbank in eerste aanleg te Santa Cruz, Bolivia d.d. 23 juni 2006 voor zover het betreft de opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank legt aan de veroordeelde ter zake van het in dat vonnis bewezenverklaarde feit op een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd gedurende welke veroordeelde ter zake van dit feit in Bolivia en in Nederland van zijn vrijheid beroofd is geweest, te weten van 22 november 2005 tot en met 14 april 2008. De rechtbank heft het bevel tot bewaring van veroordeelde op. Aldus gedaan door mrs. L.E. Verschoor, Z.J. Oosting en A.G. Bakker, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 5 september 2008.