Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9262

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 367 en 08 / 368
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beoordeling en het toetsingskader, volgens de rechtbank, bij een herhaalde aanvraag om langdurigheidstoeslag.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Procedurenummers: AWB 08 / 367 en 08 / 368 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiser] en [eiseres] te [woonplaats], eisers, gemachtigde mr. L.E.I.K. Jaminon tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij besluiten van 14 januari 2008 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen afwijzingen van langdurigheidstoeslag, ongegrond verklaard. Tegen die besluiten is bij deze rechtbank beroep ingesteld. 1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en verweerschriften zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden. 1.3. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 augustus 2008, waar van eisers [eiser] in persoon is verschenen in gezelschap van zijn zoon [zoon eiser] als tolk, bijgestaan door mr. Jaminon als hun raadsvrouwe en gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door S.J.L.M. Lintjens. 2. Overwegingen De van belang zijnde feiten. 2.1. Eisers ontvangen sedert 17 juni 1987 bijstand, laatstelijk sinds 1 februari 2005 op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) berekend naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 4 mei 2006 is de bijstand wegens schending van de op betrokkenen rustende inlichtingenplicht herzien en ingetrokken over de maanden waarin transacties met auto’s hebben plaatsgevonden. Bij besluit op bezwaar is de herziening en intrekking beperkt tot de maanden maart 2002, april en mei 2004 en januari 2005. Het beroep tegen dat besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 8 november 2007 ongegrond verklaard. Op het hoger beroep tegen die uitspraak is nog niet beslist. 2.2. Aan eisers is bij besluit van 2 april 2004 langdurigheidstoeslag toegekend tot een bedrag van EUR 454,00. Uit de in dit geding aan de orde zijnde besluiten en wel in het bijzonder pag. 4, tweede alinea bovenaan, blijkt dat deze toekenning betrekking heeft op de periode 22 maart 2004 tot en met 22 maart 2005. Eisers hebben zulks niet betwist. 2.3. Op 13 november 2006 en op 6 december 2006 hebben eisers, nadat zij daarvoor driemaal eerder zonder het gewenste resultaat om een langdurigheidstoeslag hebben verzocht, andermaal verzocht om toekenning van langdurigheidstoeslag. Die verzoeken zijn bij onderscheiden besluiten van 23 november 2006 en 16 maart 2007 afgewezen. Bij de thans bestreden besluiten van 14 januari 2008 zijn de tegen beide primaire besluiten gerichte bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 november 2007 gesteld dat uitgegaan kan worden van schending van de inlichtingenplicht over de meergenoemde maanden, en dat, nu het recht op bijstand over die maanden niet kan worden vastgesteld, niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 36, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wwb. 2.4. Eisers hebben zich tegen dit besluit gemotiveerd verzet. 2.5. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling verder worden ingegaan. Het van belang zijnde juridische kader. 2.6. Met ingang van 1 januari 2004 is de langdurigheidstoeslag in de Wwb verankerd en wel in artikel 36. Daarvoor bestond er met betrekking tot verweerders gemeente op basis van een daartoe strekkende verordening de mogelijkheid om langdurigheidstoeslag te verkrijgen. 2.7. In dit artikel, voor zover relevant en zoals dat luidde van 1 januari 2008 tot en met 27 maart 2008, is het volgende bepaald: 1. Het college verleent op aaanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die: a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft: b. … c. … d. na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen. 2. Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten. 3. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop een periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is bereikt. 4. … 5. … 6. De artikelen 8, eerste lid, onderdeel b, 13, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, 17, 18, tweede en derde lid, 40, 46, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 53a, 54, paragraaf 6.4 en 6.5, alsmede artikel 63 zijn van overeenkomstige toepassing. 2.8. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dwingt artikel 36 Wwb er niet toe om de datum waarop de aanvraag is gedaan als peildatum aan te merken. De ingangsdatum van de langdurigheidstoeslag is de datum waarop de periode van 60 maanden, de referteperiode, als bedoeld in het eerste lid, van artikel 36 is bereikt. Deze datum (hierna: de peildatum) markeert het einde van de in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, bedoelde periode van 60 maanden. Indien enige aanvraag leidt tot een toekenning is die toekenningsdatum tevens de aanvang van de periode van twaalf maanden waarna ( bij ongewijzigde omstandigheden ) het eerstvolgende recht op een langdurigheidstoeslag op aanvraag kan worden toegekend. Het vorenstaande staat er uiteraard niet aan in de weg dat de aanvrager van de langdurigheidstoeslag aan de hand van zijn aanvraag te kennen kan geven, of dat zulks op andere wijze naar voren komt, dat de aanvraag er enkel toe strekt de langdurigheidstoeslag op de aanvraagdatum dan wel op een andere datum te doen ingaan of wellicht enkel bekeken dient te worden aan de hand van een door de aanvrager aangegeven specifieke beoordelingsperiode. In een dergelijk geval ziet het besluit (op bezwaar) en de eventuele toetsing daarvan op de beantwoording van de vraag of op die datum of gedurende die periode een datum is aan te wijzen, waarbij in de daarbij behorende referteperiode aan de daartoe gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag is voldaan. Anders ziet het besluit (op bezwaar) en de eventuele toetsing daarvan op de beantwoording van de vraag of gezegd kan worden dat de betrokkene op de vroegst mogelijke peildatum dan wel uiterlijk ten tijde van het nemen van het besluit (op bezwaar) gedurende de daarbij behorende referteperiode heeft voldaan aan de in artikel 36, eerste lid, van de Wwb gestelde voorwaarden. De beoordeling van de rechtbank De aanvraag om langdurigheidstoeslag van 13 november 2006. 2.9. Gelet op de toelichting van eisers ter zitting strekte deze aanvraag ertoe de langdurigheidstoeslag te doen ingaan per 23 maart 2005 dan wel per een latere datum. Zulks valt ook op te maken uit de bij deze aanvraag gevoegde bescheiden, te weten een rekeningafschrift van de ABN-AMRO van 14 november 2006 en de jaaropgaaf over het jaar 2005. 2.10. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder 13 mei 2006 als peildatum aangemerkt en enkel aan de hand van die datum beoordeeld of eisers in aanmerking kunnen komen voor de gevraagde langdurigheidstoeslag. De rechtbank verwijst in dit verband naar pag. 5 van het bestreden besluit, tweede alinea. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat het bestreden besluit met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag van 13 november 2006 reeds daarom wegens strijd met de wet moet worden vernietigd. Immers eisers hebben hun aanvraag niet gefixeerd op slechts die datum. 2.11. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, tweede lid, van de Awb de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand te laten. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. 2.12. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerder afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient in een dergelijk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. 2.13. Uit het vorenstaande volgt dat indien zich de situatie van een herhaalde aanvraag voordoet aan de rechtbank slechts een beperkt toetsingskader toekomt. De beantwoording van de vraag of er sprake is van een herhaalde aanvraag is van openbare orde. Het betreft immers een regel inzake de toegang tot de rechter, welke regel niet ter vrije beschikking van partijen staat. 2.14. Eisers hebben, zoals hierboven onder 2.5 is overwogen op 22 maart 2005 een langdurigheidstoeslag aangevraagd. De rechtbank houdt het ervoor dat deze aanvraag evenals de thans voorliggende aanvraag ertoe strekte om in aansluiting op de eerder verstrekte langdurigheidstoeslag deze toeslag te verkrijgen. Deze aanvraag is bij besluit van 13 mei 2005 rechtens onaantastbaar afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank dient te worden aangenomen dat bij het besluit van 13 mei 2005 door verweerder is beoordeeld of er in de periode van 22 maart 2005 tot en met 13 mei 2005 een peildatum is aan te wijzen waarbij gedurende de daarbij behorende referteperiode is voldaan aan de in artikel 36, eerste lid, van de WWB gestelde voorwaarden. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag voor zover eisers met hun aanvraag van 13 november 2006 verkrijging van een langdurigheidstoeslag beogen met een ingangsdatum gelegen in de zojuist aangegeven periode. Voor zover de aanvraag is te beschouwen als een herhaalde aanvraag hebben eisers geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld. Dit leidt tot de conclusie dat het in dit geding voorliggende besluit inhoudende afwijzing van de aanvraag van 13 november 2006, voor zover de afwijzing op deze beoordelingsperiode betrekking heeft als juist dient te worden aanvaard. 2.15. Eisers hebben andermaal op 20 maart 2006 om een langdurigheidstoeslag verzocht. Deze aanvraag is bij besluit van 4 mei 2006 afgewezen en het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 3 april 2007 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 8 november 2007 ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen hoger beroep ingesteld. Ten tijde van de behandeling van de onderhavige beroepen was daarop nog niet beslist. 2.16. De rechtbank houdt het ervoor dat ook de aanvraag van 20 maart 2006 ertoe strekte om langdurigheidstoeslag te verkrijgen in aansluiting op de eerder verstrekte toeslag. Een en ander doet de rechtbank concluderen dat bij het op die aanvraag betrekking hebbende besluit op bezwaar is beoordeeld of er in de periode gelegen van de vroegst mogelijke peildatum tot en met de datum van het besluit op bezwaar een dag is aan te wijzen waarbij kan worden gezegd dat is voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden. 2.17. De rechtbank overweegt dat voor de toepassing van het hierboven aangegeven beperkte toetsingskader niet van belang is of het eerdere besluit formele rechtskracht heeft verkregen of dat de door dit besluit tussen partijen vastgelegde rechtsverhouding anderszins rechtens onaantastbaar is geworden. Zulks brengt met zich mee dat de aanvraag van 13 november 2006 eveneens is te beschouwen als een herhaalde aanvraag voor zover bij deze aanvraag is beoogd een langdurigheidstoeslag te verkrijgen waarbij de ingangsdatum is gelegen in de periode tot en met 3 april 2007. Toetsing aan het aan de rechtbank dientengevolge toekomende beperkte toetsingskader doet de rechtbank bij afwezigheid van nieuwe feiten en omstandigheden concluderen dat de afwijzing van de aanvraag van 13 november 2006 voor zover die ziet tot en met genoemde datum eveneens rechtens juist is. 2.18. Komt vervolgens nog de beantwoording van de vraag aan de orde of er in de periode van 4 april 2007 tot aan de datum van het thans voorliggende besluit op bezwaar, te weten 14 januari 2008 een datum is aan te wijzen waarbij in de daarbij behorende referteperiode is voldaan aan de daartoe gestelde vereisten om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag. 2.19. Uit het door verweerder op dit punt ingenomen standpunt valt af te leiden dat zulks niet het geval zou zijn. Verweerder is van mening dat het bepaalde in artikel in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb aan de toekenning in de weg staat. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht in de maanden maart 2002, april en mei 2004 en januari 2005 niet kan worden vastgesteld of eisers in de van toepassing zijnde referteperiode van vijf jaar een inkomen hebben gehad dat niet hoger is dan de in het onderhavige geval aan de orde zijnde bijstandsnorm. De rechtbank constateert dat behoudens de maand maart 2002 de overige maanden zijn gelegen in de referteperiode uitgaande van de vroegst mogelijke peildatum als ook uitgaande van de laatst mogelijke peildatum. Eisers hebben de transacties van auto’s in genoemde maanden niet opgegeven en ook achteraf niet voldoende overtuigend aangetoond dat de daaruit verworven inkomsten van dien aard zijn geweest dat overschrijding van de van toepassing zijnde norm niet aan de orde is. Op die grond onderschrijft de rechtbank dat niet is aangetoond dat eisers voldoen aan de voorwaarde als gesteld bij artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit inzake de afwijzing van de aanvraag van 13 november 2006 in stand te laten. 2.20. De rechtbank ziet in het door eisers gedane beroep op het vertrouwensbeginsel geen reden om anders te oordelen. Het toezenden van het aanvraagformulier door verweerder aan eisers geeft geen grond om te oordelen dat op basis daarvan bij eisers een rechtens te honoreren vertrouwen is kunnen ontstaan dat aan eisers een langdurigheidstoeslag zou worden toegekend. Het betreft hier enkel een service van de kant van verweerder bij het doen van een aanvraag maar dat laat onverlet dat aan de hand van de als gevolg van die aanvraag te maken beoordeling wordt geconcludeerd dat bij afwezigheid van het voldoen aan de voorwaarden er geen aanspraak kan worden gemaakt op de aangevraagde toeslag. De aanvraag om langdurigheidstoeslag van 6 december 2006. 2.21. Ook ten aanzien van de beoordeling van deze aanvraag dient te worden geconcludeerd dat verweerder een onjuiste peildatum heeft gehanteerd nu noch uit de aanvraag noch uit de daarbij ingediende bescheiden valt op te maken dat de aanvraag enkel op die datum betrekking heeft. Het vorenstaande betekent dat het besluit inzake de afwijzing van genoemde aanvraag eveneens voor vernietiging in aanmerking komt. 2.22. De rechtbank ziet echter aanleiding ook ten aanzien van dit besluit de rechtsgevolgen in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat gezien het hierboven overwogene deze aanvraag ook moet worden gezien als een herhaalde aanvraag en dat geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld. 2.23. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van deze beroepen, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De zaken worden aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Bpb. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (één voor het beroepschrift en één voor de zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. 2.24. Beslist wordt als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Roermond: gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten; bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedures bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op EUR 644,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door verweerders gemeente; bepaalt dat verweerders gemeente aan eisers de door of namens deze gestorte griffierechten ten bedrage van EUR 78,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 5 november 2008 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.