Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9419

Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/749
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wav boetes opgelegd wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, en van artikel 15, eerste lid, van de Wav. Ten aanzien van vraag of sprake is van verminderde verwijtbaarheid oordeelt de rechtbank dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden hoewel die op zichzelf niet als bijzonder, in onderling verband en samenhang moeten worden aangemerkt als een bijzondere situatie. De rechtbank overweegt daarbij dat het hier een uitzonderlijke situatie betreft, die ziet op eenzelfde overtreding ten aanzien van een groot aantal vreemdelingen binnen één bedrijf. De vreemdelingen die zonder tewerkstellingsvergunning arbeid hebben verricht, zijn nagenoeg allemaal Chinese werkstudenten, die in een vorig studiejaar in Nederland hebben verbleven voor studie en in dat kader toen een tewerkstellingsvergunning hebben verkregen. Daarbij laat de rechtbank megwegen dat vanuit de CWI en de IND in 2005 geruime tijd onduidelijkheid heeft bestaan over de wijze waarop voor de Chinese werkstudenten een tewerkstellingsvergunning kon worden verkregen. Voorts laat de rechtbank meewegen dat de vreemdelingen op de datum van de controle door de Arbeidsinspectie weliswaar werkzaam waren zonder een geldige tewerkstellingsvergunning, maar dat de vreemdelingen die in een aanzienlijk aantal gevallen wel korte tijd daarna hebben verkregen. De rechtbank overweegt voorts dat voor inlener Y geldt dat weliswaar 17 maal geen afschriften van de vereiste documenten in de administratie waren opgenomen, maar de rechtbank acht het niet evenredig acht om 17 maal een onverminderde boete van € 1.500,- op te leggen, nu deze overtredingen alle bij één bedrijf zijn begaan en alle het gevolg zijn van het feit dat eiseres voor dit bedrijf in een administratieve verplichting is tekortgeschoten. De rechtbank matigt daarom de opgelegde boetenormbedragen met 50%.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/749 uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 31 oktober 2008 inzake [B.V. X] gevestigd te G., eiseres, tegen de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 januari 2008 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 september 2008 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, en van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een bestuurlijke boete opgelegd van € 213.500,- 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 24 juli 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. M.C. van Deventer, advocaat te Utrecht. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.S. van Muiswinkel, werkzaam bij het Ministerie van SZW. Feiten 2.1 Op 16 en 20 september 2005 hebben S.J. van den Brink en A.M.G.L. van den Hoogen, inspecteurs bij de Arbeidsinspectie, een onderzoek verricht in de onderneming van eiseres naar de naleving van de bepalingen van de Wav. Op grond van de administratie, waaronder de urenlijsten en kopieën van identiteitsbewijzen, hebben de inspecteurs vastgesteld dat voor de tewerkstelling van 22 vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 eiseres als werkgever niet beschikte over een geldige tewerkstellingsvergunning. Voorts hebben de inspecteurs na onderzoek vastgesteld dat eiseres als werkgever aan geen van de werkgevers, bij wie de 22 vreemdelingen als schoonmaker tewerk waren gesteld, bij aanvang van de arbeid onverwijld kopieën van identiteitsdocumenten van deze vreemdelingen heeft verstrekt. Daarnaast hebben de inspecteurs vastgesteld dat de vreemdeling [A] bij vier verschillende inleners werkzaamheden heeft verricht en dat aan geen van deze vier inleners een kopie van het identiteitsbewijs van deze vreemdeling is verstrekt. Op 16 november 2006 is een boeterapport en op 22 maart 2007 is een aanvullend boeterapport opgemaakt. 2.2 Bij brief van 11 mei 2007 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen om eiseres, wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav een bestuurlijke boete op te leggen van (22 maal € 8000,-) in totaal € 176.000,- en wegens overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav een boete op te leggen van (25 maal € 1500,-) € 37.500,- derhalve in totaal een boete van € 213.500,-. 2.3 Hierop heeft eiseres gereageerd bij schriftelijke zienswijze van 24 mei 2007. 2.4 Bij besluit van 7 september 2007 heeft verweerder de voorgenomen bestuurlijke boete van € 213.500,- opgelegd aan eiseres. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Standpunten partijen 2.5 Voor verweerder staat vast dat de vreemdelingen in opdracht van eiseres bij diverse bedrijven schoonmaakwerkzaamheden hebben verricht en dat aan eiseres noch aan de betreffende bedrijven tewerkstellingsvergunningen zijn verstrekt. Voorts staat voor verweerder vast dat geen van de bedrijven waarbij de vreemdelingen tewerk zijn gesteld, vooraf afschriften van identiteitsdocumenten van de vreemdelingen hebben ontvangen. Het enkel aanwezig zijn van een map met afschriften van identiteitsdocumenten van de vreemdelingen bij de rayonleider van eiseres, die desgewenst ter inzage beschikbaar was voor de inlener, acht verweerder niet voldoende. Verweerder heeft overwogen dat verwijtbaarheid geen rol speelt bij het opleggen van de boete, maar bij het bepalen van de hoogte van de boete in het kader van de beoordeling van de evenredigheid wordt betrokken. Volgens verweerder is in het geval van eiseres geen sprake van een zeer beperkte mate van verwijtbaarheid die aanleiding geeft om de boete te matigen. Door de vreemdeling [B] tewerk te stellen op basis van een verlopen verblijfsvergunning heeft eiseres bovendien niet de maximale zorg betracht ter voorkoming van overtreding van de Wav. Dat eiseres ten aanzien van de Chinese studenten de dupe zou zijn geworden van onduidelijk beleid van de CWI en de IND, neemt niet weg dat eiseres vreemdelingen zonder geldige tewerkstellingsvergunning arbeid heeft laten verrichten en daarmee willens en wetens het risico op een boete voor overtreding van de Wav heeft genomen, aldus verweerder. Verweerder heeft voorts geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die aanleiding zouden moeten geven om de boete in te trekken of te matigen. 2.6 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de Arbeidsinspectie bij het onderzoek op 16 en 20 september 2006 en tijdens de procedure tot boete-oplegging onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiseres heeft daarover een klacht ingediend. Zo heeft verweerder gehandeld in strijd met de toezegging van inspecteur Van den Brink dat de opdrachtgevers pas geïnformeerd zouden worden nadat de sanctie tegen eiseres bekend was. Eiseres is voorts van mening dat het bestreden besluit moet worden vernietigd vanwege détournement de pouvoir. Eiseres bestrijdt dat zij artikel 15, eerste lid van de Wav heeft overtreden. Voor de kleinere klanten beschikt de rayonleider over een map met daarin een kopie van het identiteitsbewijs en de tewerkstellingsvergunning van de werknemer die bij de betreffende klant werkzaam is. De inhoud van deze map is bij die klanten bekend. Klant [Y] beschikt sinds jaar en dag over een ordner met daarin de administratieve gegevens van de betreffende werknemers van eiseres. Volgens eiseres is hiermee voldaan aan de ratio van artikel 15 van de Wav. Eiseres betoogt dat zij ten aanzien van de vreemdeling [B] de uiterste zorg heeft betracht ter voorkoming van de overtreding. Ten aanzien van de Chinese werkstudenten is volgens eiseres geen sprake van verwijtbaarheid, omdat het beleid van de CWI inzake het verstrekken van een tewerkstellingsvergunning was gewijzigd en eiseres noch de IND daarvan tijdig op de hoogte waren. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de hoogte van boete niet in verhouding staat tot de ernst van de verwijtbaarheid van de overtredingen en daarom had moet worden gematigd. In dat kader wijst eiseres erop dat zij voor een bedrag van € 209.500,- aansprakelijk is gesteld door haar klanten. Wettelijk kader 2.7 Artikel 2, eerste lid, van de Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. 2.8 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wav, draagt, indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk worden verricht bij een andere werkgever, de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wav stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie. In artikel 18 van de Wav is (onder meer) bepaald dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet-naleven van artikel 2, eerste lid. 2.9 Artikel 18a, eerste lid, van de Wav bepaalt dat beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. 2.10 Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar, namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Wav stelt de Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Beoordeling van het geschil 2.11 Voor zover de beroepsgronden van eiseres zien op de procedurele gang van zaken van de boeteoplegging en het optreden van de arbeidsinspectie volstaat de rechtbank met te verwijzen naar de brieven van 30 juni 2006 en 15 januari 2007 van de Arbeidsinspectie en het verslag van de hoorzitting inzake de klachtenprocedure. Daarin is de Arbeidsinspectie naar het oordeel van de rechtbank uitvoerig en in voldoende mate ingegaan op de door eiseres naar voren gebrachte punten. Nu de Arbeidsinspectie de klacht van eiseres ongegrond heeft verklaard, zal de rechtbank de door eiseres in beroep aangevoerde procedurele bezwaren bij de beoordeling van het onderhavige beroep buiten beschouwing laten. De rechtbank heeft, anders dan eiseres betoogt, geen reden om aan te nemen dat de klacht van eiseres onvoldoende is behandeld of dat de klachtenprocedure bij de Arbeidsinspectie niet voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Evenmin geven de stukken aanleiding voor de conclusie dat de Arbeidsinspectie haar bevoegdheid voor een ander doel zou hebben gebruikt dan waarvoor die is verleend. Van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Overigens heeft eiseres ook niet onderbouwd op welke wijze de procedurele gang van zaken de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit kan aantasten. Dat de procedure lange tijd heeft geduurd laat onverlet dat de boete is opgelegd binnen de voorgeschreven termijn van twee jaar na de dag waarop de beboetbare feiten zijn geconstateerd. De door eiseres aangevoerde beroepsgrond slaagt daarom niet. 2.12 Ten aanzien van de inhoudelijke beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de gedingstukken, met name het boeterapport dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, en het verhandelde ter zitting is ook voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de vreemdelingen werkzaamheden in dienst van eiseres hebben verricht zonder dat werd beschikt over een tewerkstellingsvergunning. Deze vaststelling brengt met zich dat eiseres als werkgever artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. 2.13 Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat voldoende vast staat dat eiseres artikel 15, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Dat bij kleinere klanten de rayonmanager van eiseres beschikte over een map met daarin kopieën van het identiteitsbewijs en de tewerkstellingsvergunning van de bij de klanten tewerkstelde werknemer, leidt niet tot de conclusie dat eiseres niet in strijd met artikel 15 van de Wav heeft gehandeld. Dat de inhoud van die map bij de klanten bekend was en dat de map via de rayonmanager ieder moment kon worden ingezien maken het voorgaande niet anders. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres als werkgever er voor dient te zorgen dat bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling afschriften van de voorgeschreven documenten daadwerkelijk aan de inleners worden overhandigd, zodat deze – zoals voorgeschreven in artikel 15, tweede lid, van de Wav – de identiteit van de betreffende vreemdeling aan de hand van deze documenten kunnen vaststellen en vervolgens een afschrift in hun administratie kunnen opnemen. Dat eiseres met de door haar gehanteerde werkwijze heeft geprobeerd te ondervangen dat op de locatie waar werd schoongemaakt geen administratie aanwezig was, kan aan het voorgaande niet afdoen. Ten aanzien van de klant [Y], waar 17 van de 22 vreemdelingen van eiseres waren tewerkgesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor de vaststelling van de overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav heeft mogen afgaan op de verklaring van [C], de toenmalige procuratiehouder bij [Y], afgelegd op 20 juni 2006 ten overstaan van de inspecteurs. Uit deze verklaring komt naar voren dat bij [Y] van het ingeleende personeel, waaronder het personeel van eiseres geen kopieën van de identiteitsbewijzen in de administratie aanwezig waren en dat evenmin de identiteit van het ingeleend personeel werd gecontroleerd. Daarbij heeft verweerder de in bezwaar overgelegde verklaring van 26 september 2007 van [D], facilitymanager bij [Y], dat in de administratie wel een ordner met kopieën van de paspoorten en de tewerkstellingvergunningen van de werknemers aanwezig is en dat de verklaring van [C] in strijd is met de werkelijkheid, buiten beschouwing mogen laten. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat [D] bij het verhoor van [C] aanwezig is geweest en bij die gelegenheid de eerdere verklaring van [C]had kunnen weerspreken, hetgeen hij heeft nagelaten. 2.14 Gelet op het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Wav is verweerder derhalve bevoegd tot het opleggen van een boete. 2.15 Ter uitvoering van het opleggen van een bestuurlijke boete en de berekening daarvan in het kader van de Wav zijn beleidsregels opgesteld, te weten de beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (Stscrt. 2006, 250, hierna: de Beleidsregels). Op grond van artikel 1 van de Beleidsregels en de bijbehorende Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,- per illegaal tewerkgestelde vreemdeling. Op grond van artikel 6 van de Beleidsregels en de genoemde Tarieflijst bedraagt de boete voor overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav € 1500,- per overtreding. Op grond van artikel 8 van de Beleidsregels kan, indien de werkgever kan aantonen dat hij zich redelijkerwijs in voldoende mate heeft ingespannen om een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen, de boete worden gematigd tot € 4000,- per beboetbaar feit. 2.16 De rechtbank stelt voorop dat het opleggen van een bestuurlijke boete als hier aan de orde een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Bij de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid toetst de rechtbank in het licht van de door eiser aangevoerde gronden of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins niet heeft gehandeld in strijd met het recht. De onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), hetgeen met zich brengt dat de rechtbank vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Voorts dient te worden beoordeeld of bij de besluitvorming in het concrete geval het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginsel inzake de evenredigheid in acht is genomen. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te onderbouwen. 2.17 De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een situatie van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid op grond waarvan de boete op nihil gesteld dient te worden. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van directeur [X] afgelegd ten overstaan van de arbeidsinspectie, valt af te leiden dat eiseres bewust de beslissing heeft genomen om de Chinese vreemdelingen op 16 september 2005 zonder tewerkstellingsvergunning te laten werken. Reeds op grond van die verklaring kan niet worden geconcludeerd dat eiseres al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen. Dat directeur [X] is gezwicht voor de smeekbedes van de Chinese werkstudenten, die soms meerdere jaren voor het bedrijf van eiseres werkzaam waren en anders verstoken zouden blijven van inkomsten waardoor hun studie in Nederland in gevaar zou komen, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding daarover anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat aan een aantal werkstudenten korte tijd na 16 september 2005 alsnog een tewerkstellingsvergunning is verstrekt. Ook ten aanzien van de vreemdeling [B] volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet de maximale zorg heeft betracht om de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen. Dat eiseres de Arbeidsinspectie zelf op het spoor heeft gezet van de valse of vervalste, verlopen verblijfsvergunning van deze vreemdeling, maakt het feit dat eiseres vreemdeling [B] vervolgens tewerk heeft gesteld zonder de vereiste vergunning niet minder verwijtbaar. 2.18 Ten aanzien van de vraag of sprake is van een beperkte verwijtbaarheid van de overtredingen die grond biedt om de opgelegde boete te matigen, overweegt de rechtbank als volgt. Door eiseres is in dat kader naar voren gebracht dat de Chinese werkstudenten gedurende een aantal jaren met een tewerkstellingsvergunning te werk zijn gesteld en dat eiseres altijd heeft gehandeld conform de doelstelling van de Wav. Eiseres heeft verder uiteengezet dat het haar niet is toe te rekenen is dat de betrokken werkstudenten in de onderzochte periode (even) niet over een tewerkstellingsvergunning beschikten. Eiseres verwijst hiervoor naar correspondentie over de onduidelijkheid over het door de CWI gevoerde beleid als gevolg waarvan het voor eiseres, ondanks de inspanningen die zij daarvoor heeft verricht, onmogelijk was om tijdig nieuwe tewerkstellingsvergunningen voor de Chinese studenten te verkrijgen. Daarbij heeft eiseres er op gewezen dat vertraging was ontstaan in het verstrekken van een nieuwe verblijfspas aan de werkstudenten, doordat het hebben van een sticker in het paspoort voor de IND niet langer volstond en de studenten in het bezit moesten zijn gesteld van een vergunning tot verblijf met de beperking “student”. Nu aan een groot aantal Chinese werkstudenten korte tijd na 16 september 2005 alsnog een tewerkstellingsvergunning is verstrekt, acht eiseres een boete van € 213.500,- buitenproportioneel. Eiseres is van mening dat als gevolg van de hoge boete haar belangen in vergaande mate zijn geschaad, omdat daarmee haar eer en goede naam in haar handelsgebied is aangetast en mede als gevolg van de aansprakelijkstellingen van de inleners de financiële positie van de onderneming zeer slecht is geworden. Ten slotte stelt eiseres dat zij altijd te goeder trouw heeft gehandeld en zij aan de werkstudenten meer dan het minimumloon heeft betaald en voor hen de sociale premies en belasting heeft afgedragen. 2.19 De rechtbank stelt vast dat eiseres ten aanzien van de overtredingen voor zover die zien op de vreemdelingen [B] en [K] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. In zoverre heeft verweerder dan ook terecht geen grond aanwezig geacht om de opgelegde boete te matigen. 2.20 Ten aanzien van de overige vreemdelingen is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor onder 2.18 geschetste omstandigheden op zichzelf niet als bijzonder zijn aan te merken, maar dat zij in onderling verband en samenhang wel moeten worden aangemerkt als een bijzondere situatie. De rechtbank overweegt daarbij dat het hier een uitzonderlijke situatie betreft, die ziet op eenzelfde overtreding ten aanzien van een groot aantal vreemdelingen binnen één bedrijf. De vreemdelingen die zonder tewerkstellingsvergunning arbeid hebben verricht, zijn nagenoeg allemaal Chinese werkstudenten, die in een vorig studiejaar in Nederland hebben verbleven voor studie en in dat kader toen een tewerkstellingsvergunning hebben verkregen. Eiseres heeft toegelicht dat vanuit de CWI en de IND in 2005 geruime tijd onduidelijkheid heeft bestaan over de wijze waarop voor de Chinese werkstudenten een tewerkstellingsvergunning kon worden verkregen. Dit blijkt ook uit het boeterapport van 16 november 2006, waarin staat beschreven dat er in januari 2005 een nieuwe afspraak tussen de IND en de CWI is gemaakt over de afgifte van tewerkstellingsvergunningen. Over deze wijzigingen zijn werkgevers niet middels een standaardbrief geïnformeerd. De tewerkstellingsvergunning werd niet langer op basis van een sticker in het paspoort afgegeven, maar alleen op basis van een geldige verblijfsvergunning in de vorm van een pasje. Bij de verstrekking van verblijfsvergunningen bestond in 2005 een achterstand van een half jaar, later van zeven tot acht weken. Aan alle Chinese werkstudenten in dienst van eiseres is gezegd dat zij bij de IND in Zwolle een zogenaamde “brief ter beschikking” konden ophalen op basis waarvan een vergunning zou worden verstrekt. In Zwolle werd deze brief vervolgens geweigerd. Uit het boeterapport wordt duidelijk dat een dergelijke brief niet aan werkstudenten wordt verstrekt en dat vermoedelijk vanwege een misverstand de Chinese werkstudenten naar Zwolle zijn gestuurd. Voorts stelt de rechtbank vast dat de vreemdelingen op de datum van de controle door de Arbeidsinspectie weliswaar werkzaam waren zonder een geldige tewerkstellingsvergunning, maar dat de vreemdelingen die in een aanzienlijk aantal gevallen wel korte tijd daarna hebben verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ten onrechte geen grond gezien om de opgelegde boete te matigen. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde boete, gelet op de omstandigheden van het geval, niet in verhouding staat met de eiseres verweten gedragingen en voorts het doel van de Wav in dit specifieke geval voorbij schiet. De rechtbank acht een substantiële matiging van de boete dan ook gerechtvaardigd. De rechtbank is van oordeel dat matiging van de boetenormbedragen met 50%, voor de overtredingen wegens artikel 2, eerste lid, van de Wav, ten aanzien van de werkstudenten redelijk is te achten. 2.21 Ten aanzien van de matiging van de boetenormbedragen voor zover die zien op de overtredingen van artikel 15 van de Wav merkt de rechtbank op dat 17 van 22 de werkstudenten van eiseres waren te werkgesteld bij inlener [Y]. Voor deze werkgever geldt dat weliswaar 17 maal geen afschriften van de vereiste documenten in de administratie waren opgenomen, maar de rechtbank acht het niet evenredig om 17 maal een onverminderde boete van € 1.500,- op te leggen, nu deze overtredingen alle bij één bedrijf zijn begaan en alle het gevolg zijn van het feit dat eiseres voor dit bedrijf in een administratieve verplichting is tekortgeschoten. De rechtbank acht een matiging van het boetenormbedrag met 50% onder deze omstandigheden redelijk. Ten aanzien van de inleners waar de overige werkstudenten van eiseres waren te werkgesteld ziet de rechtbank een reden tot matiging in de omstandigheid dat eiseres, zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.13, wel de intentie heeft gehad aan artikel 15 van de Wav te voldoen door aan de rayonleiders een map met de betreffende documenten te verstrekken. Ook in deze gevallen achtte de rechtbank een matiging van het boetenormbedrag met 50% aangewezen. 2.22 Uit het vorenstaande volgt dat de boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te worden gesteld op € 96.000,-- (te weten een bedrag van € 80.000,- (20 maal € 4000,-) plus een bedrag van € 16.000,-) en de boete wegens overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav op € 18.750,- (te weten 25 maal € 750,-). De rechtbank is van oordeel dat ook met een boete van in totaal € 114.750,- evenzeer recht wordt gedaan aan de doelstellingen van de Wav. 2.23 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:4 en 4:84 van de Awb en dat het om die reden niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.24 De rechtbank is voorts van oordeel dat in deze situatie, waarin de verweten gedragingen zich wel hebben voorgedaan maar sprake is van een bijzondere situatie, een boete van € 114.750,- gerechtvaardigd is. De rechtbank ziet aanleiding om ter finale geschillenbeslechting gebruik te maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb om zelf in de zaak te voorzien en de boete te bepalen op dit bedrag. 2.25 De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-). Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt het bestreden besluit, 3.3 bepaalt dat de opgelegde boete wordt gematigd tot een bedrag van € 114.750,-, 3.4 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; 3.5 veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden, 3.6 bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht ad € 285,- aan haar vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra als voorzitter en mr. J. Ebbens en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse als leden en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2008. De griffier: De voorzitter: mr. L.E. Mollerus mr. K.J. Veenstra Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.