
Jurisprudentie
BG9489
Datum uitspraak2009-01-05
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/4486
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/4486
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tarieven onroerendezaakbelastingen 2006 met toepassing artikel 220g, tweede lid, van de Gemeentewet hoger vastgesteld. Gedeputeerde Staten moeten geacht worden ontheffing te hebben verleend, ondanks feit dat wettelijke bepaling eerst met ingang van 1 januari 2006 in werking trad.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4486
Uitspraakdatum: 5 januari 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, gedagtekend 30 april 2006 met nummer [nummer], ten bedrage van € 3.117,00.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008 te 's-Hertogenbosch.
Namens eiseres is daar in persoon verschenen [...]. Namens verweerder zijn verschenen [...], [...] en [...].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Op 8 november 2005 heeft de raad van de gemeente [gemeente] (hierna: de raad) de begroting voor het jaar 2006 vastgesteld. Tevens heeft de raad op die datum de tarieven voor de onroerendezaakbelastingen 2006 vastgesteld bij verordening, aangehaald als “Tweede wijziging Verordening onroerendezaakbelastingen 2005’. Deze voor 2006 vastgestelde tarieven zijn hoger dan is toegestaan op grond van artikel 220f van de Gemeentewet.
De raad heeft op 10 november 2005 de programmabegroting 2006 aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: Gedeputeerde Staten) toegezonden en in de begeleidende brief het volgende vermeld:
“Bijgevoegd de programmabegroting 2006 inclusief de meerjarenraming 2007 tot en met 2009 van de Gemeente [gemeente] zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 8 november jl. De eerste begrotingswijziging 2006 is bijgevoegd. (…) De voor de beoordeling van de begroting 2006 relevante bijlagen worden separaat toegestuurd.”
Gedeputeerde Staten hebben bij brief van 13 december 2005 het volgende medegedeeld aan de raad:
“De begroting 2006 is door u op 8 november 2005 vastgesteld en bij ons binnen gekomen op 11 november 2005. Naar aanleiding hiervan delen wij u het volgende mee.
Wij komen tot de conclusie dat zich geen omstandigheden voordoen zoals genoemd in artikel 203 (lid 1 en 2) van de Gemeentewet. Daarom is voor uw gemeente voor het begrotingsjaar 2006 het zogenoemde repressieve toezicht van kracht.”
Gedeputeerde Staten hebben bij brief van 21 maart 2006 het volgende medegedeeld aan de raad:
“In de ons toegezonden brief van 22 februari 2006 veronderstelt u dat de provinciale goedkeuring van de begroting 2006 voor uw gemeente tevens een impliciete ontheffing inhoudt voor de (hogere) OZB-tarieven 2006. Tevens verzoekt u alsnog ontheffing voor de vaststelling van hogere OZB-tarieven voor het kalenderjaar 2006, hoewel u van mening bent dat zulks eigenlijk niet nodig is. (...)In reactie hierop delen wij u het volgende mede. Artikel IVa van de wet tot wijziging van de Gemeentewet (afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB) ingevoegd bij de Wet van 15 december 2005, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006; Stb. 2005, 683) luidt als volgt:
“Ingeval de gemeenteraad ten behoeve van het kalenderjaar een besluit neemt, als bedoeld in artikel 220g van de Gemeentewet, zoals dat artikel komt te luiden ingevolge artikel I (d.w.z. de “Wet tot wijziging van de Gemeente wet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen)), of gedeputeerde staten een besluit nemen omtrent ontheffing, worden die besluiten geacht te zijn genomen op basis van dat artikel, zoals dat luidt na wijziging van de Gemeentewet ingevolge deze wet.”
Bovenstaande betekent dat het raadsbesluit tot vaststelling van de OZB-tarieven wordt geacht te zijn genomen op basis van artikel 220g Gemeentewet, zoals dit artikel met ingang van 1 januari 2006 luidt. Dit besluit houdt direct en onlosmakelijk verband met de begroting van uw gemeente voor het jaar 2006. Deze besluiten zijn indertijd gelijktijdig aan ons toegezonden en zijn door ons ook in onderlinge samenhang beoordeeld. De tarieven voor de OZB, waartoe de raad heeft besloten waren en zijn nodig om de begroting van 2006 sluitend te krijgen en zonder die besluitvorming zouden wij niet tot een positief oordeel over deze begroting zijn gekomen.
Een redelijke wetsuitleg brengt naar ons oordeel mee dat ons besluit van 13 december 2005 (verzonden 15 december 2005) over de begroting 2006 inmiddels eveneens onder de werking van het nieuwe artikel 220g Gemeentewet valt en derhalve – inderdaad – mede een ontheffing is als bedoeld in artikel 220g Gemeentewet (nieuw). Er behoeft derhalve niet alsnog ontheffing te worden verleend.”
3. Geschil
In geschil is of Gedeputeerde Staten ontheffing als bedoeld in artikel 220g, tweede lid, van de Gemeentewet hebben verleend. Hiermee is aan de orde of de tariefstelling van de verordening niet in werking is getreden vanwege het ontbreken van een ontheffing als bedoeld in artikel 220g, tweede lid, van de Gemeentewet.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen ontheffing als hiervoor bedoeld is verleend en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag.
Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 220g van de van de Gemeentewet, als luidend met ingang van 1 januari 2006:
- kan ingevolge het eerste lid de raad hogere tarieven vaststellen dan is toegestaan op grond van artikel 220f als dat nodig is om te voorkomen dat de begroting voor het eerstvolgende jaar niet in evenwicht is en blijkens de meerjarenraming, bedoeld in artikel 190, niet aannemelijk is dat in de eerstvolgende jaren een evenwicht tot stand zal worden gebracht.
- treedt ingevolge het tweede lid een besluit als bedoeld in het eerste lid niet in werking dan nadat gedeputeerde staten ontheffing hebben verleend van de maximumtarieven, genoemd in artikel 220f, eerste lid, of zoals die zijn gewijzigd op grond van artikel 220f, vijfde lid, of van het maximum voor de tariefstijging, bedoeld in artikel 220f, derde lid.
- kan ingevolge het vierde lid – voor zover hier van belang – de ontheffing slechts worden geweigerd omdat het besluit naar het oordeel van gedeputeerde staten niet voldoet aan het criterium, genoemd in het eerste lid.
- wordt ingevolge het vijfde lid de ontheffing verleend voor het eerstvolgende kalenderjaar. Voor het jaar na het kalenderjaar waarvoor de ontheffing is verleend, gelden de tarieven zoals die in het jaar van ontheffing op grond van artikel 220f zonder de verleende ontheffing maximaal waren toegestaan, onverminderd de bevoegdheid die tarieven binnen de grenzen van artikel 220f opnieuw te verhogen en opnieuw een ontheffing aan te vragen als bedoeld in het tweede lid.
- wordt ingevolge het zesde lid de ontheffing geacht te zijn geweigerd als gedeputeerde staten niet voor 16 december van het jaar, voorafgaand aan het eerste jaar waarvoor ontheffing wordt gevraagd, een beslissing aan de raad bekend hebben gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Op 1 september 2005 is de wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen) vastgesteld door de Tweede Kamer der Staten – Generaal (Kamerstuk 2004-2005, 30096, nr. 9). Op 15 december 2005 is ingevoegd artikel IVa. De wijzigingen zijn conform artikel V van dat wetsvoorstel in werking getreden op 1 januari 2006. In de wettekst zelf is geen regeling opgenomen ten aanzien van aan die datum voorafgaande vereiste besluiten.
Blijkens de Toelichting bij het wetsvoorstel werd in de oorspronkelijke tekst uitgegaan van vaststelling van tarieven boven het maximum door de toezichthouder (Gedeputeerde Staten). In de nieuwe tekst wordt uitgegaan van een besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van de tarieven, waarbij als voorwaarde geldt dat hogere tarieven dan zijn toegestaan op grond van artikel 220f alleen kunnen worden vastgesteld als dat nodig is om te voorkomen dat de begroting voor het eerstvolgende jaar niet in evenwicht is en blijkens de meerjarenraming, bedoeld in artikel 190, niet aannemelijk is dat in de eerstvolgende jaren een evenwicht tot stand zal worden gebracht. De toezichthouder kan bij een dergelijke strijd met artikel 220f ontheffing verlenen van de bepalingen in dat artikel. Die ontheffing kan worden geweigerd als het verzoek te laat wordt ingediend, of als niet is voldaan aan het criterium dat een begrotingstekort alleen op die manier kan worden voorkomen. Dat laatste houdt dus een inhoudelijke beoordeling in van de begroting, in combinatie met de voorgestelde tariefstijging. De beoordeling van de begroting zelf en van de voorgestelde tariefstijging zal dus samenvallen.
De rechtbank houdt het ervoor, dat ingeval de raad ten behoeve van het kalenderjaar 2006 een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 220g van de Gemeentewet, zoals luidend met ingang van 1 januari 2006, en Gedeputeerde Staten een besluit hebben genomen omtrent ontheffing, die besluiten kunnen worden geacht te zijn genomen op basis van dit artikel. De omstandigheid dat deze besluiten zijn genomen voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging staat hieraan in dit geval niet in de weg.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen doel en strekking van de wet dit met zich mee. Immers, deze wetgeving beoogt te voorzien in gevolgen voor de gemeentelijke begroting, van het met ingang van het kalenderjaar 2006 afgeschafte gebruikersdeel van de OZB op woningen en de maximering van de resterende OZB-tarieven. Een andere uitleg zou tot het ongerijmde resultaat leiden dat voor het kalenderjaar 2006, gelet op de datum van inwerkingtreding, de toepassing van artikel 220g van de Gemeentewet en de daaruit voortvloeiende tariefstijgingen niet mogelijk zijn.
De rechtbank ziet zich gesteund in dit standpunt door Artikel IVa van het wetsvoorstel, en door de Toelichting op het wetsvoorstel, waarin staat vermeld: “Dat laatste houdt dus een inhoudelijke beoordeling in van de begroting in combinatie met de voorgestelde tariefstijging. De beoordeling van de begroting zelf en van de voorgestelde tariefstijging zal dus samenvallen.”
Vast staat dat de raad op 10 november 2005 de programmabegroting 2006, inclusief de meerjarenraming 2007 tot en met 2009 en de voor de beoordeling van 2006 relevante bijlagen, waaronder het raadsbesluit tot aanpassing van de tarieven onroerendezaakbelasting 2006, heeft toegezonden aan Gedeputeerde Staten.
Vast staat voorts dat Gedeputeerde Staten bij besluit van 13 december 2005, bekend gemaakt op 15 december 2005, hebben medegedeeld – kort gezegd – dat de begroting van 2006 geen goedkeuring behoeft omdat deze in evenwicht is.
In de brief van 21 maart 2006 van Gedeputeerde Staten staat vermeld dat de tarieven voor de OZB, waartoe de raad heeft besloten nodig waren en zijn om de begroting van 2006 sluitend te krijgen, zonder welke besluitvorming Gedeputeerde Staten niet tot een positief oordeel over deze begroting zouden zijn gekomen.
Uit het voorgaande volgt dat Gedeputeerde Staten inhoudelijk de tariefsaanpassingen van de onroerendezaakbelasting hebben getoetst en akkoord bevonden, waarmee kan worden geacht impliciet en tijdig een ontheffing te zijn verleend. De rechtbank merkt hierbij op dat naar haar oordeel aan het ontbreken van een expliciet geformuleerde ontheffing – zo deze al benodigd is – in dit geval niet de conclusie kan worden verbonden dat daarmee de tariefstelling van de Verordening niet in werking is getreden. Zulks gelet op de omstandigheid dat, voorafgaande aan de datum 1 januari 2006, artikel 220g van de Gemeentewet zoals hier aan de orde nog niet in werking was getreden.
De rechtbank komt hiermee tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. van Vliet, mr. A.A.H. Schifferstein en mr. J.P.M. Kooijmans in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode, griffier.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201CZ te ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.