
Jurisprudentie
BG9519
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4400 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4400 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen gedeeltelijke vernietiging van een besluit. Nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en het hoger beroep van Uwv zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, staat de medische grondslag van dat besluit in hoger beroep niet ter beoordeling. De geschiktheid van de functies met betrekking tot alle relevante aspecten is – uiteindelijk – voldoende gemotiveerd.
Uitspraak
06/4400 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 juni 2006, 05/4054
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 24 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.A.C. van Kempen, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend, waarop namens appellant is gereageerd bij brief van
2 oktober 2006.
Bij brief van 22 februari 2007 heeft appellant een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige R. Speur van 24 januari 2007 in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. London voor betrokkene is verschenen mr. J.H. Pelle, advocaat te ’s-Gravenhage en opvolgend gemachtigde van betrokkene, alsmede haar vader [naam vader]
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het geding is opnieuw aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 12 november 2008. Appellant heeft zich andermaal laten vertegenwoordigen door A.P. London. Voor betrokkene is verschenen mr. Pelle, voornoemd, alsmede haar vader [naam vader]
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene heeft een op 19 oktober 2004 gedateerde aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft appellant betrokkene bij besluit van 3 februari 2005 een WAJONG-uitkering ontzegd, onder de overweging dat betrokkene na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op en na 21 april 2005, minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft het tegen dit besluit door betrokkene gemaakte bezwaar bij besluit van 21 september 2005 ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft betrokkene zich gekeerd tegen de medische grondslag van het besluit van 21 september 2005, hierna: het bestreden besluit, en de (motivering van de) medische geschiktheid van de geduide functies.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten en appellant opgedragen, voor zover het bestreden besluit is vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand-houdt. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat met de aanpassingen die appellant heeft aangebracht in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet alle onvolkomenheden van dat systeem zijn opgeheven die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) heeft geconstateerd. De rechtbank stelde voorts vast dat zich in het dossier geen aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bevond en ook niet een lijst aanwezig was waarin de normaalwaarden inclusief interpretatiekader staan vermeld. Volgens de rechtbank ontbeerde de onderhavige schatting onder deze omstandigheden een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit moest worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft er tot slot op gewezen dat het bestreden besluit enkel wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting wordt vernietigd, dat appellant ten aanzien van dat gedeelte een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, dat de medische kant van de schatting kan standhouden en dat betrokkene, wanneer zij zich met dat laatste niet kan verenigen, hoger beroep kan instellen.
4.1. Appellant heeft in het aanvullend (hoger) beroepschrift aangevoerd dat met de aanpassingen die naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS zijn aangebracht, een toereikend niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bereikt. Ter zitting bij de Raad van 8 april 2008 heeft appellant meegedeeld dat de gronden van het hoger beroep over het aangepaste CBBS niet langer worden gehandhaafd, gelet op de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971). Appellant heeft verzocht om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven omdat in het hiervoor vermelde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Speur van 24 januari 2007 voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt.
4.2. Betrokkene heeft zich in het verweerschrift in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat haar medische beperkingen in onvoldoende mate zijn belicht en zijn meegewogen bij de besluitvorming. Betrokkene heeft zich wat betreft de arbeidskundige kant van de zaak geschaard achter het oordeel van de rechtbank.
4.3. De Raad stelt allereerst, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008
(LJN: BD1231, gepubliceerd in USZ 2008, 194 en JB 2008, 150) en zijn in die uitspraak vermelde jurisprudentie, ambtshalve vast dat voor een gedeeltelijke - namelijk alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreffende - vernietiging geen plaats is. Reeds hierom kan de aangevallen uitspraak geen standhouden.
4.4. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 22 oktober 2008, LJN: BG1621, stelt de Raad verder vast dat, nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, de medische grondslag van dat besluit in hoger beroep niet ter beoordeling staat. Anders dan namens betrokkene is betoogd, is van nauwe verwevenheid tussen de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn en de (daaraan voorafgaande) vraag of de schatting op een deugdelijke medische grondslag berust geen sprake. De in verweer opgeworpen grieven met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit vallen derhalve buiten de omvang van het geding in hoger beroep.
4.5. De Raad is van oordeel dat, mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht door appellant is aangenomen dat de drie functies die aan de onderhavige schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten operator chemische en kunststofverwerkende industrie, papierwarenmaker, dozenmaker en receptionist hotel, in medisch opzicht binnen het bereik van betrokkene liggen. In het licht van het eerdergenoemde rapport van 24 januari 2007, in samenhang met de arbeidskundige rapportages van 27 januari 2005 en 20 september 2005 bezien, is naar het oordeel van de Raad de geschiktheid van de functies met betrekking tot alle relevante aspecten
– uiteindelijk – voldoende gemotiveerd.
4.6. Het vorenstaande voert tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd en appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 805,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
GdJ