Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9630

Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3398 WIA en 07/3539 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dubbel beroep. In een eerdere uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat art. 5, lid 2, Blvp in strijd is met art. 71a, lid 9, WAO en derhalve onrechtmatig. Het Uwv heeft terecht besloten de aan de werkgever van betrokkene opgelegde loonsancties in te trekken.


Uitspraak

07/3398 WIA en 07/3539 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 mei 2007, 06/5984 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en het Uwv. Datum uitspraak: 24 december 2008 I. PROCESVERLOOP Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Beide partijen hebben verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 29 december 2005 heeft het Uwv aan de werkgever van betrokkene een loondoorbetalingsverplichting opgelegd voor de duur van vier maanden over de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 mei 2006. Bij besluit van 15 mei 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 29 december 2005 gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit ingetrokken. Namens betrokkene is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar en bepalingen gegeven met betrekking tot de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 22 februari 2006, LJN AV2317, en dat in de hier aan de orde zijnde situatie een loondoorbetalingsverplichting op grond van het bepaalde in artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) nog wel aan de orde kon zijn, zij het dat deze niet meer kon worden gebaseerd op artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels verlenging loonbetaling poortwachter (Blvp), althans voor zover daarin een minimumsanctie van 4 maanden wordt gehanteerd. 3.1. Het Uwv stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat gelet op de uitspraken van de Raad van 20 december 2006, LJN AZ4979, AZ2962 en AZ5061, geen loonsanctie meer kan worden opgelegd en dat het besluit met het opleggen van de sanctie dan ook terecht is ingetrokken. 3.2. Namens betrokkene is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien en een loonsanctie had moeten opleggen. Tevens vordert betrokkene wettelijke rente. 4. De Raad oordeelt als volgt. 4.1. Naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen is op betrokkene, die zich op 12 januari 2004 ziek heeft gemeld, gelet op het bepaalde in artikel 123b, eerste lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) artikel 71a, negende lid, van de WAO van toepassing gebleven. 4.2. In zijn uitspraak van 22 februari 2006, LJN AV2317, heeft de Raad, voor zover hier van belang, geoordeeld dat artikel 5, tweede lid, van de Blvp in strijd is met artikel 71a, negende lid, van de WAO en derhalve onrechtmatig. 4.2.1. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het Uwv besloten de op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO in samenhang met artikel 5, tweede lid, van de Blvp opgelegde loonsancties in te trekken en in afwachting van de nieuwe regeling in de WIA geen nieuwe loonsancties meer op te leggen, omdat in elke sanctie de minimumsanctie van vier maanden zou zijn vervat, hetgeen in strijd is met artikel 71a, negende lid, van de WAO. 4.2.2. In zijn uitspraken van 20 december 2006, LJN AZ4979, AZ4962 en AZ5061, heeft de Raad, onder meer, overwogen dat het Uwv de uitspraak van 22 februari 2006 aldus juist heeft geïnterpreteerd. De Raad ziet geen aanleiding thans anders te oordelen. Het Uwv heeft dan ook terecht de aan de werkgever van betrokkene opgelegde loondoorbetalingsverplichting ingetrokken. De rechtbank heeft dit miskend. Dit betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. 4.3. Naar aanleiding van hetgeen namens betrokkene is aangevoerd overweegt de Raad dat gelet op de tekst van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechter bevoegd is in een daartoe in aanmerking komend geval zelf in de zaak te voorzien. In een geval als het onderhavige, waarin niet vaststaat hoe het nieuwe besluit op bezwaar gaat luiden, is er geen aanleiding voor de rechter van de bevoegdheid om zelf te voorzien gebruik te maken. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dan ook niet. 5. Hetgeen in 4.2.1 en 4.2.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het inleidend beroep ongegrond moet worden verklaard. Gelet hierop behoeft het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente geen bespreking meer. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. KR