
Jurisprudentie
BG9677
Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.192/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.192/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Huurkoopovereenkomst tot stand gekomen op sterfbed van de eigenaar: misbruik van omstandigheden.
Uitspraak
Arrest d.d. 16 december 2008
Zaaknummer 107.002.192/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats appellante 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. R. Glas, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 8 december 2004 en 11 mei 2005 en 26 juli 2006 en 25 oktober 2006 en 22 augustus 2007 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 oktober 2007 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 11 mei 2005, 26 juli 2006, 25 oktober 2006 en 22 augustus 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 7 november 2007.
Met petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
''bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vonnissen door de Rechtbank Leeuwarden tussen partijen gewezen op 11 mei 2005, 26 juli 2006, 25 oktober 2006 en 22 augustus 2007, onder zaak-/rolnummer 66380/HAZA 04-864 te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde in zijn oorspronkelijke eis in conventie niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, althans de oorspronkelijk voorwaardelijke reconventionele vorderingen van appellanten in houdende primair vernietiging van de huurovereenkomst van 27 november 2003, subsidiair ontbinding van de huurovereenkomst van 27 november 2003, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.''
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
''tot persistit!''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van een productie verweer gevoerd met als conclusie:
''I. het appèl af te wijzen en de vonnissen, waarvan beroep, te bekrachtigen zonodig onder verbetering van gronden.
II. met veroordeling van appellanten in de kosten van de procedure, daaronder begrepen nakosten die op het arrest zullen vallen.''
Voorts heeft de appellant een akte genomen en heeft de geintimeerde hier op gereageerd door middel van een antwoord-akte.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. Nu in het dossier van [geïntimeerde] - zelfs na een eerder verzoek om completering van de stukken - de processtukken uit de appelprocedure ontbreken, en ook het dossier van [appellanten] niet compleet is, zal het hof recht doen op beide incomplete dossiers nu die samen wel een compleet dossier lijken te vormen.
De grieven
[appellanten] hebben zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat tussen partijen het volgende vast:
- In 1994 heeft [de vader] (de vader van [appellanten], welke hierna zal worden aangeduid als [de vader]) de woning met twee geschakelde loodsen (verder in enkelvoud aan te duiden als: de loods) en bijbehorende grond in [plaatsnaam] aan het [adres] gekocht van de vader van [geïntimeerde] voor een koopsom van hfl. 200.000,--.
- [geïntimeerde] heeft per 1 april 2000 voor de duur van vijf jaar de hiervoor bedoelde loods gehuurd van [de vader]. In de op schrift gestelde huurovereenkomst d.d. 1 mei 2000 is - zakelijk weergegeven - vastgelegd dat [geïntimeerde] tegen het einde van de huurovereenkomst een optie kreeg om de loods nog vijf jaar te huren. Bij eventuele verkoop tijdens de looptijd van de huurovereenkomst zouden de loods en de grond plus woonhuis als eerste te koop worden aangeboden aan [geïntimeerde] tegen de door een door beide partijen benoemde taxateur vast te stellen waarde. Voor het geval partijen het over de te benoemen taxateur niets eens zouden kunnen worden is bepaald dat alsdan ieder der partijen een taxateur aanwijst. Die taxateurs benoemen vervolgens samen een derde taxateur. De taxateurs dienen de koopprijs vast te stellen.
- In de hiervoor bedoelde huurovereenkomst is bepaald dat de huurprijs tot 31 december 2001 hfl 500,-- per maand zou bedragen en met ingang van 1 januari 2002 hfl 1.562,50 per maand.
- [geïntimeerde] heeft de overeengekomen huur betaald tot en met juni 2002. Vanaf juni 2002 heeft hij maandelijks € 500,-- betaald. Tot en met april 2003 zijn de voor de betalingen afgegeven kwitanties getekend door [de vader]. Van mei 2003 tot en met december 2003 betaalde [geïntimeerde] de huurpenningen aan [de broer], een broer van [de vader], die de kwitanties tekende met de vermelding "p.o. [persoonsnaam vader]". Daarna heeft [geïntimeerde] rechtstreeks gelden gestort op een bankrekening van de Erven [van de vader]. Van januari 2004 tot en met augustus 2004 stortte [geïntimeerde] maandelijks een bedrag van € 500,-- , zonder enige vermelding of met de vermelding "huur loods". Vanaf september 2004 vermelden de stortingsbewijzen "huurkoop" of "huurkoopter(m)".
- [de vader] is in 2003 ernstig ziek geworden. Hij leed aan kanker en is gedeeltelijk verlamd geraakt. Omdat [geïntimeerde] onvoldoende financiële middelen had om de woning + grond + loods aan het [adres] te kopen, zette [de vader] de woning zonder loods in 2003 te koop voor € 155.000,--.
- Op 19 november 2004 heeft notaris Pieffers samen met de heer [betrokkene] van de Friesland Bank een bezoek aan [de vader] gebracht, teneinde financiële aangelegenheden te bespreken. Over huurkoop van de loods is toen niet gesproken
- Op 24 oktober 2003 heeft [de vader] zijn zoon [appellant 1] (appellant sub 1) gevolmachtigd om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten. [geïntimeerde] wist daarvan.
- Op 27 november 2003 is [geïntimeerde] in de middag naar [de vader] gegaan. Bij [de vader] waren toen ook diens broers [de broer] en [broer 1]. [geïntimeerde] heeft toen een stuk voorgelezen betrekking hebbende op de loods. [de broer] en [broer 1] hebben vervolgens als "getuige" hun handtekening gezet op twee hen door [geïntimeerde] voorgehouden huurkoopovereenkomsten. [de broer] heeft bedoelde overeenkomsten ook getekend bij de naam [persoonsnaam vader].
- [de vader] slikte allerlei medicijnen. Toen hij op 14 november 2003 het ziekenhuis verliet om naar huis terug te keren gebruikte hij een forse dosis Morfineachtige pijnstillers, waardoor hij niet meer altijd even helder was. Vanaf 26 november 2003 werd hem ook het medicijn Durogesic, een zware pijnstiller op morfine-basis, door middel van een pleister toegedoend. Toen de desbetreffende pleister voor het eerst werd aangebracht (op de avond van 26 november 2003) waren [geïntimeerde] en [appellant 1] daarbij aanwezig. [de vader] was op 27 november 2003 niet meer in staat te schrijven. Hij kon nog wel (moeizaam) enigszins praten.
- Het medicijn Durogesic kent als bijwerking o.a. sufheid, slaperigheid en een verminderd reactievermogen. Deze bijwerking gaat na enkele dagen tot weken vanzelf over nadat gewenning aan het middel heeft plaatsgevonden.
- Op 27 november 2003 was er sprake van een jarenlange, hechte vertrouwensband tussen [geïntimeerde] en [de vader]. Gedurende de ziekteperiode van [de vader] droeg [geïntimeerde] intensief bij aan de verzorging van [de vader].
- Op de avond van 27 november 2003 heeft voornoemde [broer 1] telefonisch contact opgenomen met [appellant 1]. Hij heeft hem gevraagd of hij afwist van een huurovereenkomst met betrekking tot de loods. [appellant 1] is vervolgens naar zijn vader [de vader] gegaan en heeft hem op de consequenties van een huurkoopovereenkomst gewezen. [de vader] heeft toen te kennen gegeven dat het nooit zijn bedoeling was geweest een huurkoopovereenkomst met betrekking tot de loods aan te gaan. [de vader] heeft toen aan zijn broer [de broer] de opdracht gegeven om de getekende overeenkomsten bij [geïntimeerde] terug te halen. [geïntimeerde] heeft echter slechts een exemplaar aan [de broer] terug gegeven.
- [de vader] (geboren [in] 1946) is op 15 december 2003 overleden. [appellanten] zijn de enige erven en zij hebben de woning met bijbehorende loods en grond geerfd.
2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd de onderhandse (huurkoop)akte van 27 november 2003 schriftelijk vast te leggen en vast te stellen welk deel van de te betalen termijnen strekt tot aflossing van de huurkoopsom en welk deel strekt tot betaling van de verschuldigde rente, alsmede hetgeen hij in het lichaam van de inleidende dagvaarding (onder verwijzing naar de Tijdelijke Wet Huurkoop Onroerende Zaken) onder 4 heeft gevorderd.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis d.d. 11 mei 2005 voorshands bewezen geacht dat op 27 november 2003 tussen [de vader] en [geïntimeerde] overeenstemming is bereikt over de huurkoopovereenkomst zoals die als productie 1 door [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding is overgelegd en heeft vervolgens [appellanten] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs tegen dat vermoeden te leveren. Na te hebben geoordeeld dat dat tegenbewijs niet is geleverd en na een deskundigenonderzoek (taxatie van de waarde van de loods en ondergrond en beantwoording van de vraag welk deel van de door [geïntimeerde] betaalde termijnen moeten strekken tot aflossing van de huurkoopsom en welk deel tot betaling van de verschuldigde rente) heeft de rechtbank bij haar eindvonnis d.d. 22 augustus 2007 de onderhandse akte d.d. 27 november 2003 schriftelijk vastgelegd met dien verstande dat de koopprijs wordt gewijzigd en wordt gesteld op € 58.500,--, waarvan € 38.453,-- strekt tot aflossing van de huurkoopsom en de rest tot betaling van de verschuldigde rente. Het overigens door [geïntimeerde] gevorderde is afgewezen. Ook de (voorwaardelijk) door [appellanten] ingestelde reconventionele vordering (tot vernietiging van koopovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden, subsidiair tot ontbinding van die overeenkomst op grond van door [geïntimeerde] geleverde wanprestatie) is afgewezen. De rechtbank heeft de kosten, zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd.
3. [appellanten] komen tegen de door de rechtbank genomen beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen op. De grieven hebben de kennelijke strekking het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen.
4. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld hebben [appellanten] geen belang meer bij behandeling van hun eerste grief, welke grief was gericht tegen de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld in het vonnis van 11 mei 2005.
5. Het hof acht termen aanwezig het subsidiaire verweer van [appellanten] (de overeenkomst op 27 november 2003 is tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden) en de daarop gebaseerde vordering van [appellanten] (tot vernietiging van die overeenkomst) eerst te behandelen en zal er daarbij
- veronderstellenderwijs - van uitgaan dat [de vader] op 27 november 2003 niet lijdende was aan een zodanige geestelijke stoornis dat de met zijn verklaring overeenstemmende wil geacht moet worden te hebben ontbroken.
6. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat aan het ondertekenen van de huurkoopovereenkomst op 27 november 2003 een aantal gesprekken tussen [geïntimeerde] en [de vader] zijn voorafgegaan (vier à vijf), alsmede dat er een eerste concept huurovereenkomst is gemaakt (met een bedrag van € 37.500), welk bedrag op verzoek van [de vader] in de definitieve versie naar boven toe zou zijn aangepast. [geïntimeerde] beroept zich in dit verband op een door hem bij conclusie van antwoord na enquête overgelegde verklaring van [de vriend], zijn vriend die de onderhavige huurkoopovereenkomst zou hebben opgesteld. [appellanten] hebben een en ander gemotiveerd betwist. Nu de verklaring van genoemde [vriend] op dit punt onvoldoende duidelijkheid biedt en [geïntimeerde] ter zake noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, kan een en ander - anders dan de rechtbank heeft gedaan - niet als vaststaand worden aangenomen.
7. [geïntimeerde] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het altijd de bedoeling van [de vader] zou zijn geweest dat [geïntimeerde] te zijner tijd de loods (die [de vader] van de vader van [geïntimeerde] had gekocht) weer in handen zou krijgen. [geïntimeerde] wijst in dat verband op het voorkeursrecht van koop in de tussen hem en [de vader] gesloten huurovereenkomst (productie 3 bij de inleidende dagvaarding).
[appellanten] hebben er echter terecht op gewezen dat bedoeld voorkeursrecht betrekking heeft op het geheel (grond + woonhuis + loods). Het hof stelt bovendien vast dat de wijze waarop de waardebepaling in verband met de eventuele uitoefening van dat voorkeursrecht is geregeld, duidt op een objectieve vaststelling van de waarde. Enige intentie om [geïntimeerde] te bevoordelen kan daaruit niet worden opgemaakt.
8. De huurkoopovereenkomst waarop [geïntimeerde] zich beroept, noemt een prijs van € 42.500,-- te betalen in 187 termijnen van € 272,--, waarbij de vanaf 1 juni 2000 betaalde huurpenningen (totaal € 16.690,--) in mindering strekken. [geïntimeerde] betoogt dat de marktwaarde van de loods € 45.000,-- was, zodat de overeengekomen prijs niet ver beneden de marktwaarde lag. [geïntimeerde] beroept zich daarbij op het feit dat [de vader] het huis (zonder loods) via [naam makelaar] Bemiddeling te koop heeft aangeboden, zulks terwijl [de makelaar] het totale onroerend goed op € 200.000,-- (naderhand ter comparitie bijgesteld tot een bedrag van € 200.000,-- à € 220.000,-- ) had gesteld. [de makelaar] zou hem dat mondeling hebben gezegd.
9. [appellanten] hebben gemotiveerd betwist dat makelaar [de makelaar] een taxatie zou hebben uitgevoerd als door [geïntimeerde] aangegeven. Zij hebben ter ondersteuning van die betwisting als productie 3 bij de conclusie na enquête, tevens houdende vermeerdering grondslag van eis in reconventie, een verklaring van genoemde [de makelaar] overgelegd. In die verklaring geeft [de makelaar] aan dat hij tijdens de ziekte van [de vader] bij hem op bezoek is geweest. [de vader] vroeg toen om advies en na overleg zou zijn besloten dat zou worden geprobeerd het woonhuis apart te verkopen omdat [de vader] de inkomsten van de loods niet kon missen. Van enige taxatie van de loods zou geen sprake zijn geweest.
10. Nu [geïntimeerde] hetgeen door genoemde [de makelaar] is verklaard niet heeft weersproken en enkel heeft herhaald dat het woonhuis enige tijd te koop heeft gestaan voor € 155.000,-- en ter zake geen bewijsaanbod is gedaan, moet worden vastgesteld dat hetgeen hij omtrent de waarde van het geheel heeft gesteld, elke onderbouwing mist.
11. Dat de loods eind 2003 in werkelijkheid veel meer waard was dan € 45.000,-- volgt ook uit de taxatie, verricht door de door de rechtbank benoemde deskundige.
Daargelaten de - op het eerste oog gerechtvaardigde kritiek die [appellanten] onder grief 5 hebben geuit op de betreffende taxatie - kan op basis van bedoeld rapport - waarvan de inhoud door [geïntimeerde] niet is bestreden - in ieder geval worden uitgegaan van een minimale waarde van de loods in november 2003 van € 74.500,--, oftewel € 32.000,-- boven de prijs genoemd in de huurkoopovereenkomst waarop [geïntimeerde] zich beroept. Het hof tekent hierbij nog aan dat [geïntimeerde] weliswaar heeft aangevoerd dat hij verbeteringen in of aan de loods heeft aangebracht, doch [appellanten] hebben dat (behoudens een door herstelde brandschade ad € 4.000,--) gemotiveerd betwist. Nu ook hier geen gespecificeerd bewijsaanbod van [geïntimeerde] voorligt, gaat het hof aan die stelling van [geïntimeerde] voorbij.
12. Wanneer daarnaast wordt bedacht dat alle reeds vanaf juni 2000 betaalde huurtermijnen krachtens bedoelde huurkoopovereenkomst op de koopprijs in mindering strekten en voor het vervolg slechts de huur(koop) som van € 227,-- per maand (tot 1 november 20015) hoefde te worden betaald, welk bedrag overeenkomt met de aanvankelijk tot 1 december 2001 overeengekomen huurprijs van hfl. 500,-- en fors lager is dan de sedert 1 januari 2002 contractueel verschuldigde huurprijs van hfl. 1.562,50, dan is zonneklaar dat [geïntimeerde] door de huurkoopovereenkomst waarop hij zich beroept in grote mate wordt bevoordeeld. Het hof laat daarbij in het midden of - zoals [geïntimeerde] stelt en door [appellanten] wordt betwist - de huur op enig moment in 2002 in overleg is verlaagd tot hfl. 500,--, omdat de hiervoor getrokken conclusie daardoor niet wezenlijk anders wordt. Feit blijft immers dat [geïntimeerde] door betaling van een bedrag corresponderend met de oorspronkelijk overeengekomen lage huur, na verloop van tijd eigenaar van de onroerende zaak zou worden.
13. Dat [de vader] - zoals door [geïntimeerde] is gesteld - huurverkoop van de loods zou hebben geprefereerd boven verkoop, omdat hij bij huurverkoop verzekerd zou zijn van een vaste maandelijkse aanvulling op zijn inkomen, kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen moeilijk serieus worden genomen. Dat klemt temeer nu [de vader] op 27 november 2003 een doodzieke man was, die - zoals onweersproken door [appellanten] is gesteld - alle hoop op genezing had opgegeven.
14. Het hof stelt vast dat allerminst duidelijk is wat er op de middag van 27 november 2003 precies aan het ziekbed van [de vader] is voorgevallen. Opvallend is echter dat de huurkoopovereenkomst waarop [geïntimeerde] zich beroept en welke beweerdelijk vooraf door zijn vriend [vriend] (die ervaring met dit soort contracten zou hebben) was opgesteld, naast de naam van [persoonsnaam vader] ook ruimte liet voor tekening door "getuige 1"en "getuige 2", zulks terwijl zowel [de broer], als diens broer [broer 1] hebben verklaard dat zij die middag bij hun broer op bezoek waren. Dat zij door hun broer [de vader] expliciet waren gevraagd die middag aanwezig te zijn, is gesteld noch gebleken. [geïntimeerde] heeft zelf aangegeven reeds op de ochtend van 27 november 2003 bij [de vader] te zijn geweest met genoemde overeenkomst. [de vader] zou toen - zo verklaart [geïntimeerde] - alleen zijn geweest en niet in staat te tekenen. [de vader] zou hem toen hebben gevraagd die middag, als zijn broers [broer 1] en [de broer] op bezoek waren, terug te komen. Een en ander roept enerzijds de vraag op waarom [geïntimeerde] die ochtend getracht heeft [de vader] zelf en alleen te laten tekenen en anderzijds hoe genoemde [vriend] en/of [geïntimeerde] van te voren wist(en) dat beide broers "als getuige" aanwezig zouden zijn.
15. De getuigenverklaringen van [broer 1] en [de broer] zijn allerminst eenduidig. Waar [broer 1] duidelijk melding maakt van een huurovereenkomst die door [geïntimeerde] in het bijzijn van [de vader] is voorgelezen, zij het dat hij zich de details niet herinnert, geeft [de broer] aan zich niet te herinneren dat hij - toen [geïntimeerde] het stuk voorlas - het woord huurkoop te hebben gehoord. [broer 1] - die overigens melding maakt van een koopprijs van € 47.500,-- geeft aan het stuk nadien zelf te hebben bekeken en [de vader] een aantal details te hebben voorgehouden met de vraag of hij het daarmee eens was, [de broer] geeft echter aan dat [de vader] het stuk - na voorlezing door [geïntimeerde] - zelf heeft gelezen en dat [broer 1] het daarna nog heeft doorgenomen. Noch [broer 1], noch [de broer] kan zich herinneren dat in de overeenkomst was bepaald dat de reeds betaalde huurpenningen zouden worden verrekend.
16. Resumerend komt een en ander op het volgende neer.
* Tussen [de vader] en [geïntimeerde] was sprake van een langdurige vertrouwensband.
* [de vader] was op 27 november 2003 een doodzieke man, die nauwelijks meer kon spreken, niet kon schrijven en zwaar onder de medicijnen zat, welke zijn reactievermogen konden beïnvloeden.
* [geïntimeerde] heeft [de vader] op 27 november 2003 eerst alleen ter tekening een contract voorgelegd. Of er tussen [de vader] en [geïntimeerde] voorafgaand aan dat moment overleg heeft plaatsgevonden is niet gebleken. Wel kan er van worden uitgegaan dat [de vader] over een eventuele huurverkoop aan [geïntimeerde] voorafgaand aan bedoeld moment, noch met zijn notaris, noch met zijn contactpersoon bij de bank, noch met zijn broers/kinderen heeft gesproken.
* [geïntimeerde] heeft [de vader] tijdens de laatste fase van zijn ziekte intensief verzorgd en nagenoeg dagelijks verzorgd.
* Nog op de avond van 26 november 2003 was [geïntimeerde] bij [de vader] op bezoek. [appellant 1], waarvan [de vader] wist dat deze gemachtigd was zaken voor [de vader] te behartigen was toen ook aanwezig. [geïntimeerde] heeft toen met geen woord over een eventuele huurkoop gesproken. Op die avond kreeg [de vader] voor het eerst morfinepleisters opgeplakt. [geïntimeerde] was daarbij aanwezig.
* De omstandigheden waaronder en de wijze waarop in de middag van 27 november 2003 het door [geïntimeerde] bedoelde contract is voorgelezen en ondertekend, laat veel vragen open.
* De huurkoop waarop [geïntimeerde] zijn vordering baseert, was voor hem uiterst voordelig en voor [de vader] c.q. zijn erven uiterst onvoordelig.
* Gesteld noch gebleken is dat [de vader] ooit de intentie heeft gehad [geïntimeerde] in ernstige mate te begunstigen.
17. Op grond van de vaststaande feiten, hetgeen hiervoor is overwogen (zoals kort geresumeerd) een en ander in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van omstandigheden, zodat het huurkoopcontract, voor zover dat al rechtsgeldig was, dient te worden vernietigd.
18. De grieven treffen doel en het subsidiaire verweer van [appellanten] slaagt.
Het primair in (voorwaardelijke reconventie gevorderde) komt alsnog voor toewijzing in aanmerking.
De slotsom
19. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd. De reconventionele vordering van [appellanten] tot vernietiging van de door [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag gelegde huurkoopovereenkomst komt voor toewijzing in aanmerking. De vordering van [geïntimeerde] dient alsnog te worden afgewezen. [geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in eerste aanleg, inclusief de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige (salaris advocaat 5 punten tarief II) en in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punten tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
vernietigt - voor zover noodzakelijk - de huurkoopovereenkomst d.d.27 november 2003, welke als productie 1 bij inleidende dagvaarding door [geïntimeerde] is overgelegd;
wijst het meer of anders door [appellanten] gevorderde af;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten]:
in eerste aanleg op € 2.041,-- aan verschotten en € 2.260,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 370,85 aan verschotten en € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 december 2008 in bijzijn van de griffier.