Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9694

Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/794504-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

termijnoverschrijding, ontvankelijkheid OM, bewijs, feitelijk leiding geven, wetenschap, strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.794504-03 Uitspraak: 9 december 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren [geboorteplaats] thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2008. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De officier van justitie, mr. C.H.J. Bollen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde tot gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging op grond van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank verwerpt dit verweer. In de onderhavige zaak is de termijn gaan lopen op de dag waarop doorzoeking ter inbeslagneming plaatsvond in de woning van verdachte en de bedrijven waarvan de verdachte (mede) directeur was, in casu 29 juli 2003. De redelijke termijn van twee jaren als bedoeld in artikel 6 EVRM is derhalve ruimschoots overschreden. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft in haar arrest van 12 maart 2008 in de onderhavige zaak tegen de verdachte reeds bepaald dat het tijdsverloop sedert 29 juli 2003 in deze niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, doch enkel dient te leiden tot verminderde strafoplegging. Het verdere tijdsverloop sinds 12 maart 2008 kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden, gezien het nadien gewezen arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 waarin de regels en uitgangspunten inzake de berechting binnen een redelijke termijn conform artikel 6 EVRM zijn aangepast en waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet -zoals voorheen nog het geval kon zijn- in uitzonderlijke gevallen. De stelling dat het in genoemd arrest van 17 juni 2008 neergelegd voortschrijdend inzicht van de Hoge Raad ten aanzien van de werking van artikel 6 EVRM een verandering in het recht inhoudt in het nadeel van de verdachte, dat -analoog aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- niet ten aanzien van hem mag worden toegepast, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in datzelfde recht. BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto artikel 47 van het Wetboek van Srafrecht. 3. Opdracht geven tot en feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. 4. Opdracht geven tot en feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk de in artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichting niet, niet juist, of niet volledig nakomen, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 17a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. 5. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten op zichzelf het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur alleszins rechtvaardigen. De rechtbank zal echter in dit bijzondere geval, gelet op het extreem lange tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd en gelet op de omstandigheid dat het delicten betreft waarvan niet kan worden gezegd dat zij de rechtsorde in ernstige mate hebben geschokt, daarbij voorts nadrukkelijk rekening houdend met de ruime overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en met de omstandigheid dat verdachte zich niet opnieuw lijkt schuldig te hebben gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten, volstaan met het opleggen van de maximale werkstraf in combinatie met een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en H.J. Buijsman, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2008.