
Jurisprudentie
BG9811
Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-004574-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-004574-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing van een tienjarig meisje van een stuk speelgoed, een diabolo, en haar daarbij wederrechtelijk van de vrijheid beroofd door haar vast te pakken, in een kelderbox mee te nemen en daar tape over haar mond te plakken. Verder heeft de verdachte zijn toenmalige vriendin met een mes bedreigd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor de bewezenverklaarde feiten.
Gevangenisstraf van 12 maanden en TBS met bevel dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd
Uitspraak
Rolnummer 22-004574-06
Parketnummers 10-611123-05 en 10-613153-05
Datum uitspraak 18 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans verblijvende in penitentiaire inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 januari 2007, 23 maart 2007, 29 mei 2007, 6 november 2007, 14 december 2007, 12 februari 2008, na tussenarrest van 26 februari 2008, van 20 juni 2008, 30 september 2008 en, na tussenarrest van 14 oktober 2008, van 5 december 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest en is gelast dat de verdachte terbeschikking wordt gesteld met bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek tot aanhouding
De raadsman heeft bij pleidooi ter terechtzitting van 5 december 2008 verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen, teneinde hem in de gelegenheid te stellen tot het voeren van een intake-gesprek bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) Assen.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen een aanhouding van de zaak. Daartoe heeft zij aangevoerd – kort gezegd – dat niet te verwachten valt dat de verdachte thans op een andere afdeling geplaatst zal kunnen worden dan in eerste aanleg aan de orde was, toen de mogelijkheid voor een behandeling van de verdachte bij de FPK Assen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is onderzocht. De verdachte heeft toen geweigerd een behandeling bij deze kliniek te ondergaan, omdat hij niet wenste te worden opgenomen op een afdeling gericht op de behandeling van seksueel delinquent gedrag.
Op nader te vermelden gronden wijst het hof dit verzoek af.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 17 juni 2005 zag de verdachte vanuit zijn woning in een flat te [woonplaats verdachte] in het parkje bij de flat een meisje ([slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]1) met een diabolo spelen. Na het eten is hij naar de bij de woning behorende kelderbox beneden in de flat gegaan, op zoek naar een fotocamera om mee te nemen naar een feestje die avond. De verdachte is vervolgens weer uit de kelderbox gegaan, met de bedoeling om via de buitendeur in de gang waar de kelderboxen waren naar de brievenbussen buiten de flat te lopen, om de krant te halen. Terwijl hij de deur opende om naar buiten te gaan, liep het voornoemde meisje met de diabolo door de deur naar binnen, de flat in. Ze wilde naar de woning van haar oma in dezelfde flat gaan. Het meisje met de diabolo deed hem denken aan vroeger, toen hij ook een diabolo had die hij van zijn moeder had gekregen en hij kreeg het idee dat de diabolo van het meisje zijn exemplaar van vroeger was. Hij heeft het meisje vastgepakt en gezegd dat de diabolo van hem was en dat hij hem terug wilde hebben. Hij trok haar mee in de richting van de kelderboxen. Op een bepaald moment heeft hij haar even losgelaten, waarna ze hard wegrende. De verdachte is toen achter haar aangelopen en heeft haar weer vastgepakt, waarna hij haar mee heeft genomen naar en in de kelderbox. In de kelderbox lag een rol met tape en de verdachte heeft de rol gepakt en een stuk tape over de mond van het meisje geplakt. In de kelderbox heeft hij tegen het meisje gezegd: “Ik wil dat ding (het hof begrijpt: de diabolo).”2
Ten aanzien van feit 3
Op 29 december 2004 was de verdachte bij zijn vriendin [slachtoffer 2] in haar woning te [woonplaats slachtoffer 2]. De verdachte wilde een vrijpartij beëindigen. Hij pakte een mes, sloeg zijn arm met de hand waarin hij het mes vasthield om [slachtoffer 2] heen en hield het mes voor haar keel. Daarbij zei hij tegen [slachtoffer 2]: “Pas maar op.” Omdat zij zo bang was, durfde [slachtoffer 2] niet alleen terug naar haar kamer3
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en
poging tot afpersing;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de hierna nader te bespreken rapportage.
Met inachtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de gedragsdeskundigen is het hof van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor de bewezenverklaarde feiten.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de straf en maatregel
De advocaat-generaal mr. Rijsdorp heeft ter terechtzitting van 12 februari 2008 gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal mr. Oostenbrink heeft ter terechtzitting van 5 december 2008 bij deze vordering gepersisteerd.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 17 juni 2005 schuldig gemaakt aan poging tot afpersing van een tienjarig meisje van een stuk speelgoed, een diabolo, en haar daarbij wederrechtelijk van de vrijheid beroofd door haar vast te pakken, in een kelderbox mee te nemen en daar tape over haar mond te plakken. Verder heeft de verdachte op 29 december 2004 zijn toenmalige vriendin met een mes bedreigd.
Uit de slachtofferverklaring d.d. 4 november 2005 blijkt dat het gebeurde in de kelderbox voor het slachtoffertje van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten een enorm angstige gebeurtenis is geweest, die een grote impact op haar jonge leven heeft gehad. Zo had zij na het gebeurde last van nachtmerries en durfde ze niet meer alleen ergens naartoe te gaan omdat ze voortdurend “enge” mannen zag. Bovendien was het flatgebouw van haar oma voor haar een onveilige plek geworden. Ten tijde van het opstellen van de slachtofferverklaring was zij onder behandeling bij het RIAGG teneinde te trachten de angsten die zij door het gebeurde had opgelopen weer hanteerbaar te maken. Desondanks leert de ervaring dat slachtoffers van feiten als de onderhavige nog gedurende lange tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen hebben.
Uit genoemde aangifte van verdachtes ex-vriendin met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde blijkt dat de bedreiging met het mes voor haar beangstigend was en te verwachten valt dat ook zij nog geruime tijd heeft geleden en mogelijk nog steeds lijdt onder de gevolgen van hetgeen de verdachte haar heeft aangedaan.
De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en bij hen gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg gebracht.
Justitiële documentatie
Blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 november 2008 is de verdachte niet eerder veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Wel heeft de verdachte zoals hij ook toegeeft in het verleden een buurvrouw bedreigd met een mes.4
Rapporten omtrent de persoon van de verdachte
In de onderhavige strafzaak heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte (onder meer) acht geslagen op de inhoud van de volgende – hierna te bespreken – rapporten. Deze rapportage is opgemaakt na een door de verdediging gedaan verzoek tot contra-expertise ter terechtzitting van 16 januari 2007. De overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen zijn zakelijk samengevat weergegeven.
I. de Pro Justitia rapportage d.d. 2 november 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. J.J.F.M. de Man, psychiater:
Er was bij de verdachte tijdens het begaan van de hem tenlastegelegde feiten sprake van een ernstige hoog comorbide persoonlijkheidsstoornis, die ook bestond ten tijde van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten en daarmee in causaal verband staat. De verdachte is een zogenoemde ‘as if’ persoonlijkheid. Achter een op het eerste oog onopvallende en zelfs innemende façade verbergt zich een ongedifferentieerd iets/niets, dat voor de verdachte minstens zo angstwekkend is als het voor de forensisch psychiatrisch onderzoeker onheilspellend is. In diagnostisch opzicht sluit rapporteur zich grotendeels aan bij de classificatie van de rapporteurs in eerste aanleg. Naar het oordeel van rapporteur kan de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Herhaling van een feit als de onderhavige is naar het oordeel van rapporteur te vrezen gezien de persoonlijke eigenschappen van de verdachte. Gelet op de ernst van het gevaar en de ongrijpbaarheid van de stoornis is het naar het oordeel van rapporteur terecht dat de rapporteurs in eerste aanleg voor een straffe maatregel als terbeschikkingstelling kozen en sluit hij zich bij hen aan.
Rapporteur acht een intensieve psychotherapeutische behandeling geïndiceerd, waarbij hij het aannemelijk acht dat actieve psychiatrische bemoeienis, wellicht ook van medicamenteuze aard, in de plaats kan treden van de noodzaak van klinische behandeling. Deze behandeling kan in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden worden gerealiseerd.
II. De rapportage Pro Justitia d.d. 30 november 2007, opgemaakt en ondertekend door prof. dr. C. de Ruiter, psycholoog:
Volgens rapporteur is er bij de verdachte sprake van onverwerkte rouw na het verlies van zijn moeder en is er bij hem tevens sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en theatrale trekken. De onverwerkte rouw en de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling maken hem kwetsbaar in relaties en kwetsbaar in het adequaat hanteren en uiten van emoties. Naar het oordeel van rapporteur is de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de hem tenlastegelegde feiten. Volgens rapporteur is er sprake van een matig risico voor mensen met wie hij een relatie heeft of voor personen die op één of andere wijze verbonden zijn met herinneringen aan zijn moeder. Volgens rapporteur heeft de verdachte intensieve psychotherapie nodig om zijn rouwverwerking en zijn persoonlijkheidsontwikkeling (verder) op gang te brengen. Hierbij kan gedacht worden aan psychotherapie op psychodynamische leest, maar ook aan schemagerichte cognitieve therapie. Dit gebeurt bij voorkeur ambulant, omdat dit hem de meeste mogelijkheden biedt het in de therapie ontwikkelde en geleerde in praktijk te brengen. De therapie kan hem tevens ondersteunen bij het vinden van een plek in de maatschappij der volwassenen, in de vorm van een opleiding, baan, relatie en vriendenkring. Op al deze terreinen is ontwikkeling mogelijk en nodig. Doelen van de behandeling zijn onder andere: leren herkennen van emoties bij zichzelf en deze uiten, adequate stresshantering, concrete doelen stellen en die nastreven en rouwverwerking. Een klinische behandeling is naar het oordeel van rapporteur niet geïndiceerd gezien de aard van de problematiek en gezien het matige recidiverisico. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden verdient naar het oordeel van rapporteur de voorkeur.
Tevens heeft het hof, mede gelet op voornoemde overwegingen van psychiater De Man, in aanmerking genomen de in eerste aanleg omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte en door de rechtbank bij de oplegging van de maatregel in aanmerking genomen pro justitia rapportages. Deze rapporten houden onder mee het navolgende in.
III. De Pro Justitia rapportage d.d. 10 november 2005, opgemaakt en ondertekend door D. van der Meer, psychiater:
De verdachte lijdt aan periodieke agressiedisregulatie in het kader van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met borderline-, narcistische- en theatrale trekken. Er is een rechtstreeks verband tussen deze persoonlijkheidsstoornis – die regelmatig leidt tot onvoldoende angstregulatie met een verstoorde agressiehuishouding – en de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft hiermee vooral te kampen wanneer hij zich in intiemere relaties bevindt, zowel binnen de familie als in zijn (seksuele) relaties. Daarbij is het onder 3 aan de verdachte tenlastegelegde feit het meest kenmerkend. Naar het oordeel van rapporteur kan de verdachte ten aanzien van alle aan hem tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Ten aanzien van de kans op recidive overweegt rapporteur dat de aan de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte gerelateerde angst- en impulsregulatie op zich al een risico vormen voor een recidief in soortgelijke delicten. Daarnaast heeft de verdachte een zeer gebrekkig zelfinzicht en een vrij lage lijdensdruk. Andere factoren en condities die de kans op recidive beïnvloeden zijn vooral situatief bepaald. Onbehandeld is eveneens een risico gelegen in intieme relaties met vrouwen, juist in fases waarin hij zich minder op zijn gemak gaat voelen en overweegt de relaties te beëindigen. Naar het oordeel van rapporteur is het daarom van groot belang dat de verdachte een behandeling krijgt die gericht is op angst- en impulsregulatie, met specifiek aandacht voor zijn relatievorming en (seksuele) identiteit, in een in aanvang klinische setting.
IV. De Pro Justitia rapportage d.d. 4 november 2005, opgemaakt en ondertekend door drs. B.W. Roelofs-van Bon, gz-psycholoog:
Door rapporteur wordt bij de verdachte eveneens een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld met vooral narcistische, maar ook borderline, antisociale en theatrale trekken, waarvan ook sprake was ten tijde van het aan de verdachte tenlastegelegde. De verdachte beschikt volgens rapporteur over onvoldoende vaardigheden om zijn emoties en impulsen te controleren, waardoor deze ten tijde van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde vrij baan hadden. Bij deze feiten was er sprake van een combinatie van woede en jaloezie. Bij het onder 3 aan de verdachte tenlastegelegde was er sprake van een zich ernstig verkijken op de situatie, waardoor hij zich onvoldoende realiseert wat zijn gedrag bij een ander oproept. Misperceptie is een eigenschap van de verdachte. Naar het oordeel van rapporteur kan de verdachte ten aanzien van de aan hem tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Volgens rapporteur is bij de verdachte voorts sprake van een groot recidivegevaar. Van belang daarvoor zijn de persoonlijkheidsstoornis, de zwakke affectregulatie, de egocentrische instelling met de neiging tot mispercepties, de problematische relatievorming, de jonge leeftijd waarop het eerste agressieve incident plaatsvond en de slechte zelfkennis. De zwakke affectregulatie moet des te problematischer worden beoordeeld omdat de verdachte zich snel gekwetst kan voelen, wat bij hem heftige agressie oproept. Te verwachten is dat zich met name in intieme relaties problemen voor zullen doen. Volgens rapporteur heeft verdachte behoefte aan een psychotherapeutische behandeling waarbij met name de persoonlijkheidsaspecten, de relatievorming, de neiging tot mispercepties en de zwakke affectregulatie aan de orde moeten komen. De behandeling zal het meeste effect hebben indien deze in aanvang in een klinische setting plaatsvindt.
Bij tussenarrest d.d. 14 oktober 2008 is door het hof aan de reclasseringsafdeling van het Leger des Heils opdracht gegeven uiterlijk voor 25 november 2008 een maatregelrapport met betrekking tot de verdachte op te stellen, waarin een genoegzaam behandelplan voor de verdachte diende te zijn opgenomen in het kader van een klinische behandeling bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg Altrecht, afdeling Roosenburg. Naar het oordeel van het hof diende deze mogelijkheid voor een klinische opname van de verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden nader te worden onderzocht. Reden hiertoe vormde de ter terechtzitting van 30 september 2008 door de verdachte afgelegde verklaring dat hij de voorkeur geeft aan een ambulante behandeling, doch dat hij – indien het hof zulks zou bepalen – bereid was mee te werken aan een klinische behandeling. In dit tussenarrest heeft het hof de behandeldoelen zoals deze uit de genoemde rapportages naar voren kwamen vermeld.
Bij brief van 18 november 2008 heeft mevrouw Jager van de reclasseringsafdeling van het Leger des Heils het hof ervan op de hoogte gesteld dat haar door de opnamecoördinator van Altrecht was medegedeeld dat deze instelling de verdachte afwijst omdat daar niet de voor de verdachte geïndiceerde behandeling wordt aangeboden.
Op 25 november 2008 heeft mevrouw Jager de afwijzingsbrief van Altrecht, afdeling Roosenburg, d.d. 17 november 2008 aan het hof doen toekomen. Deze brief, opgesteld en ondertekend door [naam klinisch psycholoog], klinisch psycholoog, en [naam sociaal psychiatrisch verpleegkundige], SPV (sociaal psychiatrisch verpleegkundige), houdt onder meer het volgende in: “Wij zijn van mening dat ons huidige programma en de samenstelling van de patiëntengroep van de unit waar de [verdachte] zou worden geplaatst, onvoldoende aansluiten bij de behandeldoelstellingen en probleemgebieden zoals verwoord in het tussenarrest van 14 oktober 2008. Hierdoor zou de [verdachte] onzes inziens onvoldoende kunnen profiteren van de behandeling.”
De verdachte is vervolgens – hoewel dit door het hof in het tussenarrest d.d. 14 oktober 2008 niet was verzocht – op zijn verzoek en door bemiddeling van mevrouw Jager door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) aangemeld bij Forensische GGZ Groot Batelaar in Lunteren. In eerste aanleg is – met inachtneming van de inhoud van de door Van der Meer en Roelofs-Van Bon uitgebrachte pro justitia rapportages – reeds de mogelijkheid van een (in aanvang) klinische behandeling van de verdachte bij Groot Batelaar in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden onderzocht. Door Groot Batelaar is toen besloten geen intakegesprek met de verdachte te voeren. Blijkens de zich in het dossier bevindende brief van deze instelling d.d. 25 november 2005, gericht aan de heer H. Houben van de reclasseringsafdeling van het Leger des Heils, is daartoe door deze instelling destijds overwogen dat er bij de verdachte op seksueel gebied veel zaken spelen die wijzen op ernstige pathologie op het gebied van zijn seksuele ontwikkeling en de daarmee gepaard gaande agressie. Voorts staat in de brief dat Groot Batelaar niet gespecialiseerd is in dergelijke problematiek en een groepsbehandeling zoals deze binnen Groot Batelaar wordt aangeboden, is niet de meest geschikte manier om seksuele problematiek in combinatie met de ernstige borderline-trekken te behandelen. De verdachte zou teveel agressie van medebewoners naar zich toe krijgen, waardoor zowel de behandeling van de verdachte zelf als die van de groep ernstig verstoord zal raken.
Bij fax van 3 december 2008 heeft mevrouw Jager, nadat zij op 1 en 2 december 2008 telefonisch contact had gehad met respectievelijk de opnamecoördinator en de psychiater van Groot Batelaar, het hof ervan op de hoogte gesteld dat er door Groot Batelaar – wederom - geen intakegesprek met de verdachte gevoerd zou gaan worden omdat hij niet past binnen de cliëntpopulatie van Groot Batelaar. Reden daartoe is dat cliënten hun delict bij deze instelling in groepsverband bespreekbaar moeten maken en bij Groot Batelaar is men gezien eerdere ervaringen van mening dat de verdachte zich buiten de groep zal plaatsen en er voor hem een onveilige situatie zal ontstaan.
In de brief van mevrouw Jager van 3 december 2008 staat voorts dat het NIFP vervolgens contact heeft gehad met de FPK te Assen en dat deze kliniek naar het oordeel van het NIFP, bij monde van [naam medewerker NIFP], de beste kliniek is om de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte klinisch te behandelen. Ter terechtzitting van 5 december 2008 heeft de raadsman van de verdachte medegedeeld dat de verdachte bereid is tot het voeren van een intake-gesprek bij de FPK Assen, in welk licht hij heeft verzocht tot aanhouding van de behandeling van de zaak en schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte onder de voorwaarden dat de verdachte zich onder behandeling stelt van [naam psychologe] van de [naam psychologenpraktijk], zijnde de door de verdachte zelf aangezochte psychologenpraktijk, en zijn medewerking verleent aan een intakegesprek bij de FPK Assen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In hoger beroep zijn de door de deskundigen aangegeven mogelijkheden voor een ambulante behandeling van de verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden uitgebreid onderzocht. Door alle daarvoor benaderde instellingen – te weten Het Dok te Rotterdam, RIAGG Rijnmond en De Waag te Rotterdam – is onafhankelijk van elkaar aangegeven dat zij gelet op de problematiek van de verdachte en het daarvoor door hen nodig geachte behandeltraject geen mogelijkheden zien. Ter terechtzitting van 20 juni 2008 heeft de getuige-deskundige R.F. Ferdinand, psychiater bij De Waag te Rotterdam, onder meer verklaard: “De omstandigheid dat de verdachte haast niet over zijn emoties en gevoelens kan spreken is een belemmering voor een poliklinische behandeling. (…) Het gevaar bestaat dat de verdachte overspoeld kan worden door eigen emoties als hij onverwacht wordt geconfronteerd met de gevolgen van het feit dat hij subtiele signalen van anderen op zijn gedrag onvoldoende herkent. Gevaarzetting is dus ook een factor die van invloed is op de afweging of het doorgaan met een ambulante behandeling van de verdachte verantwoord is.”
Tevens zijn de mogelijkheden voor een klinische behandeling van de verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden onderzocht bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg Altrecht, afdeling Roosenburg. Een klinische behandeling van de verdachte is bij deze instelling in dit kader evenwel niet mogelijk gebleken. Zoals mevrouw Jager ter terechtzitting van 5 december 2008 heeft medegedeeld, is deze beslissing genomen onafhankelijk van de eerdere weigering van de verdachte om mee te werken aan een klinische behandeling bij Altrecht.
In artikel 38 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht staat dat de rechter een voorwaarde als bedoeld in het eerste lid van het artikel slechts kan stellen indien de terbeschikkinggestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van die voorwaarde bij terbeschikkingstelling. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte niet zijn volledige medewerking wil verlenen aan een mogelijke opname in de FPK te Assen. Deze mogelijkheid is eveneens in eerste aanleg onderzocht. De kliniek wilde de verdachte toen opnemen voor een proefbehandeling voor de duur van drie maanden in het kader van een schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Toen was de verdachte niet bereid mee te werken aan behandeling in de FPK te Assen onder de door deze kliniek te stellen voorwaarden, daar naar de mededeling van de verdachte de afdeling waar hij op geplaatst zou kunnen worden gericht was op de behandeling van seksueel delinquent gedrag (zitting rechtbank Rotterdam 7 juli 2006). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hieromtrent meerdere malen beaamd de behandeling bij de FPK Assen te hebben geweigerd. Ter terechtzitting van 6 november 2007 heeft hij verklaard: “Ik wilde destijds naar FPK Assen gaan. Dit veranderde echter toen ik tijdens het intakegesprek begreep dat ik op een afdeling voor zedendelinquenten geplaatst zou worden. Dat wil ik nog steeds niet.” Dit komt niet overeen met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 december 2008, namelijk dat hij slechts zijn vraagtekens had bij plaatsing op een afdeling voor seksuele delinquenten. Uit hetgeen de verdachte in hoger beroep heeft verklaard volgt dat hij op zijn voorwaarde bereid is te worden opgenomen bij de FPK te Assen, te weten niet op een afdeling gericht op de behandeling van seksueel delinquent gedrag. Aldus heeft de verdachte zich niet onvoorwaardelijk bereid verklaard tot opname in de FPK te Assen – zo de intake al positief zou verlopen - en daarmee tot naleving van die voorwaarde bij een eventuele terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Gelet op het bovenstaande zal het hof het aanhoudingsverzoek en daarmee het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte afwijzen.
Nu de verdachte in een eerder stadium van de behandeling van de zaak in hoger beroep alsmede in eerste aanleg bij diverse instellingen is aangemeld voor in eerste instantie een ambulante behandeling en later een klinische behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar door al deze instellingen onafhankelijk van elkaar is aangegeven dat zij gelet op de problematiek van de verdachte en het daarvoor door hen nodig geachte behandeltraject geen mogelijkheden zien, en in aanmerking genomen de Pro Justitia rapportages die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht en de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, ziet het hof zich gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten en met het oog op de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, genoodzaakt tot het opleggen van de na te noemen maatregel. Het hof ziet voorts – gelet op hetgeen is onderzocht - geen reden, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is bepleit, de verdachte zelf een voorstel te laten doen voor een instelling waar hij in het kader van een TBS met voorwaarden behandeld zou kunnen worden, noch om de keuze van een inrichting aan de administratie over te laten.
Met inachtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de gedragsdeskundigen is het hof zoals reeds eerder overwogen van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor de bewezenverklaarde feiten.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat in casu niet is voldaan aan het in artikel 37b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde en voor oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging vereiste gevaarscriterium. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte bij de aan hem tenlastegelegde feiten is teruggetreden op het moment dat het ‘te gek werd’ en hij angst bij de slachtoffers zag, alsmede dat het delictgedrag van de verdachte zich vooral of zelfs uitsluitend voordoet binnen intieme relaties. Gedurende de lange periode dat de verdachte in het Huis van Bewaring verblijft, heeft hij zich op geen enkel moment schuldig gemaakt aan een geweldsdelict. Voorts is betoogd dat het hof niet tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan komen omdat daarbij tevens onder meer in aanmerking moet worden genomen de veelvuldigheid van de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf, waarvan in het geval van de verdachte geen sprake is.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende:
De verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers ernstig in gevaar gebracht. Dit gevaar had zich reeds verwezenlijkt vóór het moment waarop de verdachte de angst bij zijn slachtoffers bemerkte en zich kennelijk bewust werd van de onaanvaardbaarheid van zijn handelen. Dat de verdachte zich heeft onthouden van het plegen van nog ernstiger feiten doet hieraan niet af. Door de deskundige De Man is overwogen dat herhaling van een feit als de onderhavige is te vrezen gezien de persoonlijke eigenschappen van de verdachte. Ook de deskundigen Van der Meer en Roelofs – Van Bon hebben aangegeven dat er bij de verdachte sprake is van een (grote) kans op recidive. De deskundige De Ruiter is op dit punt tot een andere conclusie gekomen. Volgens haar dient het recidiverisico bij de verdachte als matig ingeschat te worden en is er sprake van een matig risico voor mensen met wie hij een relatie heeft of voor personen die op één of andere wijze verbonden zijn met herinneringen aan zijn moeder. Het hof gaat voorbij aan deze conclusie om de navolgende reden. De verdachte heeft een meisje dat hij niet kende en waarin hij een plotselinge symbolische confrontatie met (iets van) zijn moeder zag opzettelijk en wederrechtelijk van de vrijheid beroofd. Hieruit volgt dat de verdachte een gevaar kan vormen voor volstrekt willekeurige personen die hem herinneren aan zijn moeder. Uit het bewezenverklaarde feit 3 blijkt dat de verdachte in een intieme relatie geweld niet schuwt. Aldus is voldaan aan het gevaarscriterium in de zin van artikel 37b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de kans op recidive speelt voorts ook gevaarzetting een rol, zoals ter terechtzitting van 20 juni 2008 is verklaard door de getuige-deskundige Ferdinand: het gevaar bestaat dat de verdachte overspoeld kan worden door eigen emoties als hij onverwacht wordt geconfronteerd met de gevolgen van het feit dat hij subtiele signalen van anderen op zijn gedrag onvoldoende herkent. Hieraan doet niet af dat de verdachte tijdens zijn verblijf in het Huis van Bewaring nimmer tot een geweldsdelict is gekomen, daar de verdachte daarin in een beschermde omgeving heeft verbleven en alleen functionele relaties heeft gehad.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eisen naar ’s hofs oordeel het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Hieraan doet niet af dat de verdachte niet eerder is veroordeeld, nu ook de ‘first offender’ voor terbeschikkingstelling in aanmerking komt.
Daarnaast acht het hof een gevangenisstraf als na te melden geboden.
De raadsman heeft aangevoerd – zakelijk weergegeven - dat niet is voldaan aan de eisen gesteld in artikel 37a lid 3 juncto 37 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de rapportages van de twee gedragsdeskundigen De Man en De Ruiter niet minder dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn gedagtekend. Nu zijn cliënt geen instemming verleent om gebruik te maken van oudere rapportage, kan reeds daarom geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De éénjaarstermijn begint met ingang van de dagtekening van het (eerst uitgebrachte) advies en eindigt op de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting (opnieuw) is aangevangen (zie Hoge Raad NJ 2003, 624).
In de onderhavige strafzaak heeft het eerste onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep plaatsgevonden op 14 december 2006. Op 16 januari 2007 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen. De eerst uitgebrachte rapportage pro justitia van De Man is gedateerd 2 november 2007. Het onderzoek ter terechtzitting is op de hierna volgende terechtzittingen steeds - ook wanneer het hof in gewijzigde samenstelling zat - met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging voortgezet. Het verweer dient mitsdien te worden verworpen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a (oud), 37b, 45 (oud), 56, 57 (oud), 282, 285 (oud) en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof beveelt aan dat zo spoedig mogelijk met de behandeling zal worden aangevangen.
Wijst af het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
Wijst af het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. M.J. Bax-Luhrman en mr. M. Moussault, in bijzijn van
de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 december 2008.
1 Zie het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2005 van de politie Rotterdam Rijnmond, district 1 Waterweg, nr. 2005211030-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Zie het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juni 2005 van de politie Rotterdam-Rijnmond, district 1 Waterweg, nr. 2005211030-17, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, blad 2-3, het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2005 van de politie Rotterdam-Rijnmond, district 1 Waterweg, nr. 2005211030-20, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, blad 3-4, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2005 van de politie Rotterdam-Rijnmond, district 1 Waterweg, nr. 2005211030-3, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2005 van de politie Rotterdam-Rijnmond, district 1 Waterweg, nr. 2005211030-4, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, blad 2.
3 Zie het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 december 2004 van de politie Noord- en Oost-Gelderland, district Noord-West Veluwe/Wezep, nr. PL0614/04-416210, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, p. 9-10 en het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 februari 2005 van de politie Rotterdam-Rijnmond, district 1 Waterweg, nr. 2005048212-2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, p. 13.
4 Zie het in noot 3 genoemde proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 februari 2005, p. 13.