Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9906

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/03695
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesrecht; cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens overschrijding van cassatietermijn; dag van de uitspraak, bekendheid van procureur, geen uitzondering op strikte handhaving beroepstermijn.


Conclusie anoniem

08/03695 Mr L. Strikwerda Zt. 9 jan. 2009 conclusie inzake [Eiser] tegen 1. Beursgebouw Eindhoven B.V. 2. Bavaria N.V. Edelhoogachtbaar College, 1. Eiser tot cassatie, hierna: [eiser], heeft bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2008 beroep in cassatie ingesteld tegen een tussen hem als appellant en verweersters in cassatie, hierna: Beursgebouw en Bavaria, als geïntimeerden gewezen arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het bestreden arrest vermeldt in de kop en aan het slot als datum van uitspraak: 18 maart 2008. 2. Beursgebouw heeft geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van het cassatieberoep. 3. Bavaria is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend. 4. [Eiser] en Beursgebouw hebben de Hoge Raad arrest gevraagd op het door Beursgebouw voorgestelde ontvankelijkheidsverweer. 5. Beursgebouw heeft aan haar ontvankelijkheidsverweer het volgende ten grondslag gelegd. Het bestreden arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch is niet uitgesproken op 18 maart 2008, zoals staat vermeld in de kop en aan het slot van het arrest, maar op 11 maart 2008. Dit blijkt uit het uittreksel uit het audiëntieblad van de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2008 (door Beursgebouw als productie 1 overgelegd bij haar conclusie van antwoord, tevens houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid) en blijkt ook uit de vermelding op blz. 10 van het bestreden arrest (stempel plus handgeschreven aanvulling) dat op 11 maart 2008 afschrift van het arrest ter beschikking is gesteld aan de procureurs van beide partijen. Voorts heeft Beursgebouw erop gewezen dat het hof bij arrest van 26 augustus 2008 op de voet van art. 31 Rv heeft bepaald dat het tussen partijen gewezen arrest aldus moet worden verbeterd dat de datum 18 maart 2008 boven en onder het arrest wordt gewijzigd in 11 maart 2008 (door Beursgebouw als productie 2 overgelegd bij haar conclusie van antwoord, tevens houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid). Aan dit een en ander verbindt Beursgebouw de conclusie dat 11 juni 2008 de laatste dag van de cassatietermijn was en dat [eiser], nu hij bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2008 in cassatie is gekomen, wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep. 6. Het hof heeft in het op de voet van art. 31 Rv gewezen arrest van 26 augustus 2008 onder meer overwogen: "Vaststaat dat het voormelde arrest is uitgesproken ter openbare rolzitting van 11 maart 2008. De grossen zijn aan de procureurs van partijen afgegeven op 11 maart 2008 hetgeen onder het arrest is vermeld. Gelet op het een en ander is de vermelding van de datum 18 maart 2008 boven en onder het arrest aan de merken als een kennelijke fout (...)." Op grond hiervan en gelet ook op het door Beursgebouw overgelegde uittreksel uit het audiëntieblad van de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2008, moet als vaststaand worden aangenomen dat het bestreden arrest van het hof is uitgesproken op 11 maart 2008. 7. In deze zaak is de gewone, in art. 402 lid 1 Rv genoemde cassatietermijn van toepassing. Deze bedraagt drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak, dat wil zeggen het openbaar maken van de rechterlijke beslissing. Die openbaarmaking bepaalt immers het moment waarop de beslissing haar werking verkrijgt en waarop de termijnen voor hoger beroep en cassatie aanvangen. Zie Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 21e dr. 2006, nr. 113. 8. Waar vaststaat dat het bestreden arrest is uitgesproken op 11 maart 2008 verliep de cassatietermijn derhalve op 11 juni 2008. Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 65. Het exploot van dagvaarding in cassatie is gedaan op 18 juni 2008, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn. 9. [Eiser] heeft gesteld dat hij niettemin tijdig in cassatie is gekomen, omdat "tot en met 18 juni 2008 - feitelijk tot en met 26 augustus 2008, nu het verbeterarrest alstoen is gewezen (...) - er geen in de schriftelijke verschijningsvorm aanwezig hof-arrest (was) dat in de aanhef en in het slot de datum 11 maart 2008 behelsde: die schriftelijke verschijningsvorm was onmiskenbaar 18 maart 2008". 10. Als ik het goed begrijp, wil [eiser] met deze stelling betogen dat zolang de "schriftelijke verschijningsvorm" van het bestreden arrest niet was verbeterd, de in het bestreden arrest genoemde datum - 18 maart 2008 - als de dag van de uitspraak in de zin van art. 402 lid 1 Rv had te gelden, zodat, nu de verbetering pas is totstandgebracht bij het arrest van 26 augustus 2008, het exploot van dagvaarding van 18 juni 2008 tijdig is gedaan en [eiser] in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. 11. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt. Vaststaat dat de openbaarmaking van het bestreden arrest heeft plaatsvonden op 11 maart 2008 en dat op deze dag ook een afschrift van het arrest aan de procureurs van partijen is verstrekt. Bij gevolg heeft niet 18 maart 2008, maar 11 maart 2008 te gelden als de dag van de uitspraak in de zin van art. 402 lid 1 Rv. Het op 18 juni 2008 door [eiser] ingestelde cassatieberoep is derhalve te laat ingesteld, zodat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn cassatieberoep. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

24 april 2009 Eerste Kamer 08/03695 EV/TT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, verweerder in het ontvankelijkheidsincident, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n 1. BEURSGEBOUW EINDHOVEN B.V., gevestigd te Eindhoven, VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het ontvankelijkheidsincident, advocaat: mr. E. Grabandt, 2. BAVARIA N.V., gevestigd te Lieshout, gemeente Laarbeek, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], Beursgebouw en Bavaria. 1. Het geding in feitelijke instanties Beursgebouw heeft bij exploot van 17 oktober 2005 Bavaria gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, een tijdstip te bepalen waarop de huurovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak te Eindhoven zal eindigen met vaststelling van een tijdstip voor de ontruiming van het pand. Bavaria heeft bij exploot van 27 oktober 2005 [eiser] gedagvaard voor diezelfde rechterlijke instantie met een soortgelijke vordering. De kantonrechter heeft beide zaken gevoegd behandeld. Na verweer van Bavaria en [eiser] heeft de kantonrechter bij vonnis van 7 december 2006, verbeterd bij vonnis van 19 april 2007, het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen Beursgebouw en Bavaria is geëindigd vastgesteld op 1 maart 2007 en Bavaria veroordeeld om deze bedrijfsruimte binnen 14 dagen na het einde van de huurovereenkomst te ontruimen en Bavaria niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Beursgebouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij een op 11 maart 2008 uitgesproken doch op 18 maart 2008 gedateerd arrest heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Beursgebouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en een ontvankelijkheidsincident opgeworpen. Tegen Bavaria is verstek verleend. [Eiser] en Beursgebouw hebben de Hoge Raad arrest gevraagd in het ontvankelijkheidsincident. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep. De advocaat van [eiser] heeft op 23 januari 2009 schriftelijk op die conclusie gereageerd. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid 3.1 [Eiser] heeft bij exploot van 18 juni 2008 cassatieberoep ingesteld van het door het hof tussen partijen gewezen arrest, dat in de kop en aan het slot als datum van uitspraak vermeldt: 18 maart 2008. Uit het door Beursgebouw overgelegde uittreksel uit het audiëntieblad van de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2008 en uit het op 26 augustus 2008 uitgesproken verbeterarrest blijkt evenwel dat het arrest op 11 maart 2008 is uitgesproken. De cassatietermijn van drie maanden verliep dus op 11 juni 2008. 3.2 [Eiser] heeft bij antwoord-conclusie inzake de niet-ontvankelijkheid doen betogen dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding geen in de schriftelijke vorm aanwezige "verschijningsvorm" van het arrest bestond met de datum 11 maart 2008 en dat het beroep tijdig is ingesteld omdat "het aankomt op de schriftelijke bekendmaking daarvan". Dit betoog is onjuist. Onder dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt. Deze openbaarmaking heeft, naar in cassatie vaststaat, plaatsgevonden op 11 maart 2008 ter openbare terechtzitting waar [eiser] bij procureur was verschenen. Op die dag is ook een afschrift van het arrest aan de procureur van [eiser] verstrekt, zoals op bladzijde 10 van het arrest (in een door de griffier van het hof ondertekend stempel) onder het slot van de uitspraak is vermeld. 3.3 Op grond van dit een en ander moet worden aangenomen dat de procureur van [eiser] ermee bekend was dat het onderhavige arrest niet op 18 doch op 11 maart 2008 is uitgesproken. Nu het tot de taak behoort van de procesgemachtigde ervoor zorg te dragen dat het rechtsmiddel binnen de daarvoor geldende termijn wordt ingesteld en aan deze de aanvang van de termijn bekend was, bestaat geen grond een uitzondering te aanvaarden op de strikte handhaving van de beroepstermijn. 4. Beslissing De Hoge Raad: verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Beursgebouw begroot op € 348,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van Bavaria op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 april 2009.