Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9973

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 08/23774
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezinshereniging / gezinsvorming / middelenvereiste / inherente afwijkingsbevoegdheid / blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikt
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat er geen aanleiding is om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, oordeelt de rechtbank als volgt. Het beleid, zoals opgenomen onder B2/2.10 van de Vc 2000, is niet onredelijk. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb dient dan ook in beginsel overeenkomstig deze beleidsregels te worden beslist. In bijzondere gevallen kan afwijking hiervan echter noodzakelijk zijn. Daarvan is sprake indien het handelen overeenkomstig de beleidsregel in een bijzonder geval zou leiden tot nadelige gevolgen voor een of meer belanghebbenden die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Afwijken is in dat geval geoorloofd en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van de inhoud van voornoemde stukken niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om artikel 4:84 van de Awb toe te passen en referente vrij te stellen van het inkomensvereiste. Het is immers evident dat referente, gelet op haar beperkte verstandelijke vermogens, blijvend voor een beperkt aantal uren (maximaal 20 uren per week) inzetbaar zal zijn en op laagbetaalde arbeid in Wsw-verband zal zijn aangewezen, zodat zij nimmer aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Middelburg AWB nummer: 08/23774 V-271.630.8231 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht inzake [eiser], eiser, gemachtigde mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, tegen de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde mr. J.M.H. Post, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. Procesverloop Op 1 juli 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen de weigering om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [referente], echtgenote van eiser (hierna: referente of hoofdpersoon), vergezeld van Y. Özcelik, die als tolk is opgetreden. Ter zitting is het onderzoek gesloten. II. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000, bevattende bepalingen over bezwaar en beroep inzake reguliere verblijfsvergunningen, gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens de Vw 2000. De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van de Vb 2000 – voor zover hier van belang – wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming verleend, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 genoemde voorwaarden. Ingevolge het tweede lid kan in de overige gevallen de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend. Op grond van artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 wordt bedoelde verblijfsvergunning verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a. Het tweede lid bepaalt dat ingeval van gezinsvorming de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, wordt verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8 en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. Het derde lid bepaalt dat in afwijking van het eerste en tweede lid de verblijfsvergunning eveneens wordt verleend, indien de hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Het voorgaande is nader uitgewerkt in deel B, hoofdstuk 2, onderdeel 2.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Daarin staat onder meer het volgende. Vrijstellingen In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaand, indien de hoofdpersoon: a. 65 jaar of ouder is; b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 2. Op 27 december 2007 heeft eiser bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Istanboel een mvv aangevraagd met als doel “verblijf bij Nederlandse echtgenote [referente] (referente), nadat hij op 24 augustus 2007 in Turkije met referente is gehuwd en op 29 maart 2007 een kind was geboren. Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit 8 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 3. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat referente in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) werkt en wordt begeleid door MEE Zeeland (een organisatie die ondersteuning biedt bij het leven met een beperking). Referente is per 15 november 2007 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan bij [naam organisatie] te [plaats] voor 20 uur per week, welke overeenkomst per 15 mei 2008 is omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Haar inkomsten worden aangevuld met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) heeft bij besluit van 15 april 2008 een Wsw-indicatie met de duur van 5 jaar ten behoeve van referente vastgesteld, welke geldig is tot 15 april 2013. Hieruit blijkt ondermeer dat zij maximaal vier uur per dag kan werken en dat zij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie “matig”. Bij brief van 20 mei 2008 heeft [naam organisatie] desgevraagd meegedeeld dat een vermindering van de urenbeperking gelet op de indicatiestelling Wsw in de nabije toekomst niet te verwachten valt. Daarbij is een inschatting gegeven van de voor referente maximaal haalbare loonschaal. Bij brief van 19 augustus 2008 heeft [naam organisatie] verklaard dat referente aanpassingen nodig heeft, zoals een verlaagd werktempo en een beperkte werkdruk, om met haar beperkingen te kunnen werken en dat deze de komende jaren weinig zullen veranderen. Deze aanpassingen zijn zonder Wsw-subsidie niet bij een reguliere werkgever te realiseren, aldus [naam organisatie]. 4. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde mvv in aanmerking komt. Referente beschikt niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan, omdat zij 20 uur per week in Wsw-verband werkt en in aanvulling op haar inkomen een uitkering ontvangt krachtens de Wwb. Niet is gebleken dat referente behoort tot één van de categorieën die vrijgesteld wordt van het middelenvereiste. Zij is niet blijvend en volledig arbeidsongeschikt. Er is geen aanleiding om in dit geval gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, omdat niet kan worden uitgesloten dat referente zich te zijner tijd op de reguliere arbeidsmarkt kan begeven en alsnog aan het inkomensvereiste zal kunnen gaan voldoen, aldus verweerder. 5. In beroep heeft eiser onder meer aangevoerd dat referente gezien haar beperkingen en haar inschaling nimmer aan de vereiste inkomensnorm zal kunnen voldoen. De stelling van verweerder dat niet is uitgesloten dat zij kan solliciteren op de reguliere arbeidsmarkt en daarom in de toekomst aan het middelenvereiste kan voldoen is, gelet op de stukken die zijn overgelegd, niet houdbaar, aldus eiser. De rechtbank overweegt als volgt. 6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op bezwaar van 8 juli 2008, nu aan het bezwaar niet tegemoet is gekomen. Omdat verweerder alsnog inhoudelijk heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen. Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 8 juli 2008, wordt het navolgende overwogen. 7. Niet in geschil is dat referente niet voldoet aan het inkomensvereiste zoals geformuleerd in artikel 3.22, tweede lid, van het Vb 2000. Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres evenmin onder de in het beleid genoemde vrijstellingen van het inkomensvereiste. 8. Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat er geen aanleiding is om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, oordeelt de rechtbank als volgt. Het beleid, zoals opgenomen onder B2/2.10 van de Vc 2000, is niet onredelijk. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb dient dan ook in beginsel overeenkomstig deze beleidsregels te worden beslist. In bijzondere gevallen kan afwijking hiervan echter noodzakelijk zijn. Daarvan is sprake indien het handelen overeenkomstig de beleidsregel in een bijzonder geval zou leiden tot nadelige gevolgen voor een of meer belanghebbenden die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Afwijken is in dat geval geoorloofd en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van de inhoud van voornoemde stukken niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om artikel 4:84 van de Awb toe te passen en referente vrij te stellen van het inkomensvereiste. Het is immers evident dat referente, gelet op haar beperkte verstandelijke vermogens, blijvend voor een beperkt aantal uren (maximaal 20 uren per week) inzetbaar zal zijn en op laagbetaalde arbeid in Wsw-verband zal zijn aangewezen, zodat zij nimmer aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen. 9. Gelet op het vorenstaande zal het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 8 juli 2008, gegrond worden verklaard en zal dat besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:84 van de Awb. De overige beroepsgronden blijven buiten bespreking. 10. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient betaling aan de griffier te geschieden. III. Uitspraak De rechtbank 's-Gravenhage, 1. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser, niet-ontvankelijk; 2. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 8 juli 2008, gegrond; 3. vernietigt het besluit van 8 juli 2008; 4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt; 5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen; 6. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 145,-- vergoedt. Aldus gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008 in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. Afschrift verzonden op: 19 december 2008