
Jurisprudentie
BG9976
Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00208
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00208
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft in de uitspraak verwezen naar rechtsoordelen in een uitspraak van eerdere datum. De laatstbedoelde uitspraak is niet aangehecht aan de uitspraak waarop het hoger beroep ziet waarmee deze uitspraak een motivering ontbeert en wordt vernietigd.
in 2002 kon belanghebbende redelijkerwijs geen voordeel in een toekomstig jaar verwachten zodanig dat het saldo van de activitieten over de reeks van jaren bezien positief zou zijn. De activiteiten vormen geen bron van inkomen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00208
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 9 december 2008
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 januari 2007, AWB 06/124 IB/PVV, betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.910.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
2.2. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof op 15 september 2008 van belanghebbende een nader geschrift en in drievoud een cd-rom ontvangen. De cd-rom en een afschrift van het nader geschrift zijn toegezonden aan de Inspecteur. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 september 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak met kenmerknummer BK-07/00209 betreffende de aan de echtgenote van belanghebbende, Y, opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Al hetgeen is overgelegd en aangevoerd in die zaak wordt geacht te zijn overgelegd en aangevoerd in de onderhavige zaak.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
3.1. Belanghebbende is in het jaar 1998 gestart met de verkoop van voeding-supplementen van A Ltd. (hierna: A), een in [de VS] gevestigd bedrijf. De opbrengsten bestaan uit verkopen en uit royalties ontvangen van door belanghebbende gesponsorde subdistributeurs. Belanghebbende biedt de producten aan op internet, bezoekt beurzen en legt bezoeken af. Vanaf de start tot en met het onderhavige jaar is het resultaat van deze activiteiten negatief.
3.2. Belanghebbende dient de producten aan te schaffen bij A. De vervoerskosten komen voor zijn rekening. De provisie bedraagt 4 percent. Effectief bedraagt de provisie 2,6 percent vanwege aan de subdistributeurs te verlenen kortingen van 35 percent.
Belanghebbende is verplicht om samplers aan te schaffen bij de organisatie van $ 59 per stuk zonder korting waarna deze onder potentiële subdistributeurs gratis worden verspreid. De mogelijkheid om royalties te verwerven is afhankelijk van de activiteiten van de subdistributeur die door de distributeur is aangeworven. Wezenlijke invloed kan belanghebbende daarop niet uitoefenen. Per maand dient een minimumomzet te worden gerealiseerd wil belanghebbende gerechtigd zijn tot royalties op verkopen van zijn subdistributeur.
3.3. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende € 38.910 aan loon uit een dienstbetrekking vermeld. Verder heeft hij in de aangifte een bedrag van € 24.072 als verlies uit onderneming ter zake van de A- activiteiten in aftrek op het inkomen uit werk en woning gebracht. Het door hem aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 14.838.
Over 2002 bedraagt de bruto opbrengst van de verkoop van de A-producten € 9.887. De kosten bedroegen € 33.958,29, inclusief € 2.876,79 aan financieringsrente. Hiertoe behoorden € 6.652 aan kosten voor het volgen van colleges bij het moederbedrijf in [de VS] (verplicht jaarlijks bezoek), € 4.842 aan autokosten en € 7.238 aan samplerkosten.
3.4. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf het jaar 2004 een bescheiden positief resultaat variërend van € 1.000 tot € 5.000 per jaar heeft behaald.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de A-activiteiten voor belanghebbende een bron van inkomen (een onderneming of een overige werkzaamheid) vormen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De A-activiteiten vormen voor belanghebbende een bron van inkomen. Elk belastingjaar dient op zich te worden beoordeeld. De Inspecteur behandelt gelijke gevallen ongelijk. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat de Inspecteur niet tijdig een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank zelf heeft evenmin binnen de termijn als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak gedaan. In beide gevallen is sprake van handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de aanslag staande.
4.4. Voor een uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.838.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de A-activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen voor hem vormen en verwezen naar de rechtsoordelen in een uitspraak van eerdere datum betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2001. Laatstbedoelde uitspraak is niet aangehecht aan de uitspraak van de rechtbank waarop het hoger beroep ziet waarmee deze uitspraak een motivering ontbeert. Dit vormt aanleiding voor het Hof om de uitspraak te vernietigen. Het Hof ziet ervan af om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, omdat partijen bekend zijn met de als motivering gebezigde uitspraak, zodat geen sprake is van schending van een goede procesorde wanneer het Hof het voorliggende geschil in hoger beroep behandelt.
6.2. Belanghebbende heeft reeds een aantal jaren naast zijn dienstbetrekking activiteiten voor A verricht. Hij heeft daarmee in geen enkel jaar een positief resultaat behaald. Ook in het onderhavige jaar was dat niet het geval. Gelet op het hiervoor onder 3.1 en 3.2 van de feiten beschreven werkwijze van de A organisatie en voor belanghebbende geldende verplichtingen, waaronder het verplicht jaarlijks bezoek aan [A in de VS] met de daaraan verbonden kosten, is het ook maar zeer beperkt mogelijk om een positief resultaat te behalen en is dat afhankelijk van toevallige niet te voorziene of door belanghebbende te beïnvloeden omstandigheden. Dit is uitgebreid beschreven in het verweerschrift van de Inspecteur voor de rechtbank en onvoldoende weersproken door belanghebbende. Een positief resultaat kon dan ook in 2002 redelijkerwijs niet worden verwacht. Ook is niet gesteld of aannemelijk geworden dat bijvoorbeeld in 2002 sprake is van een andere werkwijze waardoor in dit jaar of in een later jaar een positief resultaat viel te verwachten. Het Hof is van oordeel dat in het jaar 2002 terzake van de A-activiteiten redelijkerwijs geen voordeel in een toekomstig jaar viel te verwachten zodanig dat het saldo van de activiteiten over de reeks van jaren bezien voor belanghebbende tot een positief resultaat zouden kunnen leiden. De activiteiten vormen derhalve geen bron van inkomen voor belanghebbende.
6.3. Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt die tot de conclusie kunnen leiden dat de Inspecteur gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld dan wel dat landelijk beleid bestaat dat inkomsten uit A-activiteiten onafhankelijk van de opbrengst en de kosten van de betreffende distributeur als bron van inkomen worden beschouwd.
6.4. Ten aanzien van het overschrijden van de termijn voor het indienen van het verweer sluit het Hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank in haar uitspraak onder 2.8. Deze overschrijding betekent niet dat de rechtbank gehouden is het later ingekomen verweerschrift buiten beschouwing te laten. Ingevolge art. 8:31 van de Awb kan de rechtbank datgene doen wat haar geraden voorkomt. In het onderhavige geval is het verweerschrift op 27 april 2006 ingekomen en heeft de zitting plaatsgevonden op 9 januari 2007, zodat belanghebbende ruimschoots voor de zitting daarvan heeft kunnen kennisnemen en daarop heeft kunnen reageren. Belanghebbende heeft een nader geschrift ingediend. Niet blijkt dat belanghebbende in zijn processuele belangen is geschaad.
6.5. De omstandigheid dat de rechtbank de uitspraak niet binnen de in artikel 8:66 van de Awb gestelde termijn uitspraak heeft gedaan leidt, anders dan belanghebbende stelt, niet tot vernietiging van de uitspraak. Bedoelde termijn is niet meer dan een aansporing aan de rechter om binnen voormelde termijn uitspraak te doen. Op het overschrijden van de in artikel 8:66 van de Awb genoemde termijn heeft de wetgever geen sancties gesteld.
6.6. Het Hof komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd uitsluitend op grond van hetgeen is overwogen in 6.1.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Nu de uitspraak van de rechtbank uitsluitend wordt vernietigd op een ambtshalve aanwezig bevonden grond, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2. Wel dient, nu het beroep gegrond is, aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 37, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 105 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- bevestigt de uitspraak op bezwaar,
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door hem in beroep en hoger betaalde griffierecht van in totaal € 142.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en Ph.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van mr. Y. Postema- van der Koogh als griffier. De beslissing is op 9 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.