Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0029

Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-08/00127
Statusgepubliceerd


Indicatie

Autokosten voor het halen en brengen van de kinderen naar de crèche alvorens of na met de door de werkgever verstrekte NS-trajectkaart naar en van het werk te reizen zijn niet aftrekbaar. De Wet IB 2001 voorziet niet in een dergelijke aftrekmogelijkheid.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-08/00127 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 9 december 2008 op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 februari 2008, nummer 06/10195 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank 1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en pre-mie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.957. 1.2. Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur af-gewezen. 1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. 2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.3. Met toestemming van partijen is een mondelinge behandeling van de zaak achterwege gebleven. Vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende is in dienstbetrekking bij het A. Ten behoeve van het woon-werkverkeer heeft de werkgever aan belanghebbende een NS-jaartrajectkaart verstrekt. 3.2. Op werkdagen pleegt belanghebbende haar twee kinderen met de auto naar school te brengen. Vanaf het in de nabijheid van de school gelegen station reist belanghebbende vervolgens naar haar werk. ’s Middags volgt de omgekeerde route. 3.3. De met het halen en brengen van de kinderen gemoeide autokosten brengt belangheb-bende ten laste van haar inkomen. Die aftrek beloopt € 367. Belanghebbende heeft dit bedrag bij de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekering voor het on-derhavige jaar ten laste van haar inkomen gebracht. De Inspecteur heeft dit bedrag niet in af-trek aanvaard. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1 In geschil is of de Inspecteur bij de aanslagregeling terecht de door belanghebbende opgevoerde autokosten met betrekking tot het halen en brengen van de kinderen niet in af-trek heeft toegestaan. 4.2. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op voormeld bedrag aan reiskostenaftrek en dat ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht. 4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Hij stelt zich op het standpunt dat de correctie terecht is aangebracht. Conclusies van partijen 5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verminde-ring van de aanslag tot een, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.581. 5.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. In haar appelschrift heeft belanghebbende verklaard: Van begin af aan heb ik zowel de belastingdienst P, als de rechtbank te Den Haag er nadrukkelijk op gewezen, dat over precies dezelfde discussie (reiskosten) nog een cassatieberoep aanhangig is bij de Hoge Raad, waarover de Hoge Raad zich nog moet uitspreken. Dit betreft het jaar 2002, maar draait om exact hetzelfde knelpunt (reiskostenaftrek). (…) Aangezien het hele dispuut, zoals gezegd, slechts draait om een fiscaal discussiepunt (reiskostenaftrek) dat reeds inzet van een procedure is (geweest) tot en met de Hoge Raad, heb ik de daarop betrekking hebbende stukken (m.b.t. IB 2002) ook in de onderhavige procedure overgelegd (…)” 6.2. Dit Hof heeft in zijn schriftelijke uitspraak van 14 september 2005, nummer 04/02503, inzake de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, in welke procedure dezelfde kwestie onderwerp van geschil was, het beroep van be-langhebbende ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen: 6.1. Het Hof stelt voorop dat de Wet inkomstenbelasting 2001 niet voorziet in een aftrekmogelijk-heid voor de onderhavige kosten. Nu de rechter de innerlijke waarde van de wet niet kan toetsen, kan op die grond de aanslag niet worden verminderd. 6.2. Hoewel de wettelijke regeling duidelijk is en er geen verschil van inzicht bestaat omtrent de rele-vante feiten volgt daaruit nog niet dat de Inspecteur daarmee gegronde redenen had om van de hoorplichtregels af te wijken. Belanghebbende stelt zich terecht op het standpunt dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. In beginsel komt de uitspraak dan ook voor vernietiging in aanmer-king. Daartoe zal het Hof echter niet overgaan. Gegeven de duidelijke wettelijke regeling en het ont-breken van verschil van inzicht omtrent de relevante feiten kan in redelijkheid niet worden gesteld dat, ten aanzien van de onderhavige aanslag, belanghebbende gebaat is bij een terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur. Daar komt bij dat het gebrek reeds is hersteld doordat de belanghebbende haar bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelich-ten. Dat belanghebbende van die laatste mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, doet daaraan niet af. Voorts heeft het geschil betrekking op een aangelegenheid waarbij de Inspecteur geen beleidsvrij-heid toekomt. Niet kan worden gezegd dat belanghebbende in haar procesbelangen is geschaad. Ge-zien het belang van een adequate en snelle afdoening van de zaak heeft het ook de voorkeur terug-wijzing naar de Inspecteur achterwege te laten. 6.3. In de uitspraak heeft de Inspecteur, onder verwijzing naar de toepasselijke wettelijke bepaling en vermelding van gronden waarop naar zijn oordeel geen sprake kan zijn van aftrek, voldoende gemo-tiveerd waarom de aanslag werd gehandhaafd. De door de Inspecteur niet behandelde grieven kunnen overigens niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De in deze uitspraak behandelde grieven treden daarvoor in de plaats. 6.4. Aan het enkele overeenkomstig de aangiften opleggen van de aanslagen over de jaren 2000 en 2001 kan belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de Inspecteur de onderhavige aangifte op het in geschil zijnde punt wederom zal volgen. 6.5. Weliswaar zijn de reiskosten in een bijlage bij de aangifte over 2000 aan de orde gesteld doch uit de gedingstukken blijkt dat het daar gaat om de kosten van strippenkaarten ten behoeve van de af-stand van de woning naar het dichtstbijzijnde station in relatie tot de door de werkgever verstrekte NS-jaartraject-kaart. In casu betreft het autokosten van en naar de school. Het betreft dus een ande-re feitelijke situatie. Ook op deze grond kan van opgewekt vertrouwen geen sprake zijn. Het ver-trouwensbeginsel noch het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. 6.6. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd of tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat de Inspec-teur heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat zij zich in een vergelijkbare situatie bevindt als de belastingplichtigen in de zogenoemde Vinkenslagregeling. 6.7. Het Hof kan niet treden in de bevoegdheid van de Minister van Financiën ten aanzien van de toepassing van de hardheidsclausule. 6.8. Ook hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Het beroep is ongegrond. 6.3. Tegen de in 6.2 vermelde uitspraak van het Hof heeft belanghebbende beroep in cassa-tie ingesteld. Bij arrest van 23 mei 2008, nummer 42.456 heeft de Hoge Raad overwogen dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, dat zulks geen nadere moti-vering behoeft, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en het cassatieberoep verworpen. 6.4. Het Hof neemt hetgeen het heeft overwogen in voormelde uitspraak van 14 september 2005 over. In de onderhavige procedure heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander licht werpen op het onderhavige geschil en tot een uitkomst zou-den kunnen leiden die afwijkt van de vorenbedoelde beslissing van dit Hof. Gelet op het vo-renoverwogene is het beroep ongegrond. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in te-genwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 9 december 2008 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.