Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0171

Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers07/06 DK
Statusgepubliceerd


Indicatie

Antidumpingrechten moeten worden aangemerkt als rechten bij invoer in de zin van artikel 4, punt 10, en artikel 201 van het CDW. De vaststelling van de wettelijke grondslag van antidumpingrechten in een verordening volstaat. Het onderhavige verzoek om terugbetaling/kwijtschelding op grond van artikel 239 van het CDW dient alsnog door de inspecteur te worden voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschap.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM Kenmerk 07/06 DK uitspraak van de Douanekamer van 18 december 2008 op het hoger beroep van […], belanghebbende, gemachtigde mr. A.T.M. Jansen, tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/4920 van de meervoudige douanekamer van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 4 december 2006 in het geding tussen belanghebbende en de Ministerie van Economische Zaken, vertegenwoordigd door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, de inspecteur. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank 1.1. Op 9 december 2002 is bij de inspecteur een verzoek om terugbetaling op grond van artikel 239 van het Communautair douanewetboek (het CDW) ingekomen. Het verzoek betreft de op 2 juli 2002 aan belanghebbende onder nummer […] uitgereikte een uitnodiging tot betaling (UTB) voor een bedrag van € 203.192,29 aan antidumpingrechten. Bij beschikking van 9 september 2004 is het verzoek afgewezen en besloten het dossier niet voor te leggen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (de Commissie). Het daartegen ingestelde bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar van 6 september 2005, nummer […], afgewezen. 1.2. Tegen laatstgenoemde beslissing heeft belanghebbende op 23 september 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Met de hierboven, in de aanhef, vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. 2. De procedure voor de Douanekamer van het Gerechtshof 2.1. Tegen de sub 1.3. vermelde uitspraak heeft belanghebbende op 11 januari 2007 hoger beroep ingesteld bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer). Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 422,--. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 april 2007. 2.2. Op 13 juni 2007 is van de inspecteur een verweerschrift ingekomen. 2.3. Met betrekking tot de invoer van het litigieuze glyfosaat (zie verder sub 3. hierna) zijn in totaal zeven uitnodigingen tot betaling uitgereikt, welke de rechtbank in één uitspraak heeft behandeld. De Douanekamer zal deze zaak splitsen. Daarnaast is er ook meer dan een rechtsingang benut, te weten: - bezwaar volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, - verzoek om terugbetaling ex artikel 236 van het Communautair douanewetboek (CDW) en - verzoek om terugbetaling ex artikel 239 CDW. Ook hier heeft de Douanekamer een verdere splitsing aangebracht, waardoor de navolgende zaken in hoger beroep te beslissen zijn: onderwerp DK nr. RB nr. bedrag nr. UTB + datum nr. / d.d. verz. nr. / d.d. uitspr. op bezw 0 07/5 05/4908 € 408.122,41 [….]0427 / 13-02-02 16-08-05 beroep tegen 1 08/455 05/4909 € 273.232,14 […]0426 / 13-02-02 {…] Afwijzing bezwaar UTB 2 08/456 05/4910 € 560.593,36 […].0413 / 02-05-02 d.d. 23-9-2005 3 08/457 05/4911 € 17.152,57 […].0411 / 02-05-02 4 08/458 05/4912 € 117.778,60 […].0412 / 02-05-02 5 08/459 05/4913 € 116.231,80 […].0410 / 02-05-02 6 08/460 05/4914 € 203.192,29 […].0424 / 02-07-02 0 08/461 05/4142 € 273.232,14 […].0426 / 13-02-02 16-08-05 22-02-06 beroep tegen 1 08/462 05/4143 € 408.122,41 […].0427 / 13-02-02 […] […] afwijzing verz. 2 08/463 05/4144 € 116.231,80 […].0410 / 02-05-02 […] art. 236 CDW 3 08/464 05/4145 € 17.152,57 […].0411 / 02-05-02 [….] 4 08/465 05/4146 € 117.778,60 […].0412 / 02-05-02 […] 5 08/466 05/4147 € 560.593,36 […].0413 / 02-05-02 […] 6 08/467 05/4148 € 203.192,29 […].0424 / 02-07-02 […] beroep tegen 0 07/6 05/4920 € 203.192,29 […].0424 / 02-07-02 […] 06-09-05 […] afwijzing kwijtsch. 1 08/449 05/4921 € 116.231,80 […].0410 / 02-05-02 […] art. 239 CDW 2 08/450 05/4922 € 117.778,60 […]0412 / 02-05-02 […] d.d. 23-9-2005 3 08/451 05/4923 € 560.593,36 […].0413 / 02-05-02 […] 4 08/452 05/4924 € 273.232,14 […].0426 / 13-02-02 […] 5 08/453 05/4925 € 17.152,57 […].0411 / 02-05-02 […] 6 08/454 05/4926 € 408.122,41 […].0427 / 13-02-02 [….] 2.4. De mondelinge behandeling van de zaak bij de Douanekamer heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende: mr. Jansen voornoemd, vergezeld van X, Y en Z; namens de inspecteur: mr. W.A.M. Uhlenbroek. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Namens belanghebbende is door Z een afzonderlijk stuk overgelegd en voorgelezen aangaande de samenwerking tussen het Douane-informatiecentrum (DIC), de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en het Europese bureau voor fraudebestrijding (OLAF). 3. De feiten In zijn uitspraak heeft de rechtbank de feiten, die aan de zeven UTB’s ten grondslag liggen - gezamenlijk - als volgt weergegeven, waarmede de Douanekamer zich kan verenigen: (…) 2.1. Eiseres heeft in haar hoedanigheid van douane-expediteur in de periode 13 november 1997 tot en met 19 juli 2001 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van het product glyfosaat, waarbij als land van oorsprong Taiwan is aangegeven. De importeur van de goederen is [ de importeur]. Eiseres deed de aangiften in opdracht van een in Portugal gevestigde met haar verbonden onderneming, die op haar beurt in opdracht van [ de importeur] handelde. De onder 1.1 vermelde UTB's hebben betrekking op 52 aangiften ten invoer die zijn gedaan van 19 februari 1999 tot en met 19 juli 2001. [De importeur] heeft ten behoeve van de aangiften certificaten van oorsprong verstrekt die zijn afgegeven door de Taiwanese Kamers van Koophandel en bij de aangiften zijn gevoegd. 2.2. Het glyfosaat werd volgens facturen die bij voormelde aangiften waren gevoegd betrokken van de volgende vijf bedrijven: [A,B,C,D en E]., welke bedrijven alle gevestigd zijn in Taipei (Taiwan). Voormelde bedrijven produceren zelf geen glyfosaat; het enige in Taiwan gevestigde bedrijf dat glyfosaat produceert is [F]. 2.3. Alle in de UTB’s betrokken goederen zijn van oorsprong uit de Volksrepubliek China (China) en zijn ingedeeld onder post 2931 00 95 van het gemeenschappelijk douanetarief 2.4. [ belanghebbende] heeft op 16 en 17 juli 1997 in opdracht van [ de importeur] aangiften ten invoer gedaan van glyfosaat uit China. Bij deze aangiften is als aangever vermeld: "[ belanghebbende]. Op 4 september 1997 is bij Verordening (EG) nr. 1731/97 van de Commissie een voorlopig antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat van oorsprong uit China. Vervolgens is op 16 februari 1998 bij verordening van de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat ingedeeld onder de GN-codes 2931 00 95 en 3808 30 27 uit China (Vo. 368/98). Vanaf 26 mei 2000 is het antidumpingrecht verhoogd (Vo. 1068/00). 2.6. Op 23 oktober 1997 en op 7 november 1997 zijn door [belanghebbende] in totaal drie aangiften ten invoer gedaan in opdracht van [de importeur] van glyfosaat uit Singapore. 2.7. Op 14 december 1999 heeft de Europese Commissie een verzoek tot samenwerking (een zogenoemde AM-melding met referentie AM 99/053) aan onder meer de Nederlandse en de Portugese douaneautoriteiten gezonden, waarin - voor zover van belang - is opgenomen: "6.3. SUSPECTED FRAUD MECHANISM : case a- Belgium Goods under 3808 3027 10 (glyphosate 360 G/L), declared on import in 1998 and 1999, of Taiwan origin, with certificate of origin Taiwan; Belgian customs could establish, for several operations, that goods were delivered, in fact, in the same containers dispatched from Shanghai - China to Kaohsiung - Taiwan (...) and forwarded from Kaohsiung - Taiwan to Antwerp - Belgium (...) (...) 7. COMPANIES INVOLVED (...) 7.2. WITHIN THE EC : IMPORTERS / CONSIGNEES: declared: (...) - [ de importeur] (...) 13. ACTION UNDERTAKEN / ENVISAGED / PROPOSED : 13.1. BY THE MEMEBER STATE : OLAF asks the Member states to pay attention to litigious product imports, and to look for possible false description of goods and origin, by physical control of import checks and by controls in the companies concerned. OLAF asks the Member States to submit copies of the commercial documents, transport documents and certificates of origin referring to the imports of declared glyphosate of Malaysia, Singapore, Thailand and Taiwan origin (1998-1999) (...)" 2.8. Op 8 mei 2001 heeft de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 909/2001 besloten tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontduiking van de vastgestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van glyfosaat uit China door verzending van dit glyfosaat vanuit Maleisië of Taiwan. 2.9. Op 30 juli 2001 is door verweerder een controle na invoer gestart bij eiseres. Bij deze controle is onder meer vastgesteld dat zich bij een drietal aangiften facturen en paklijsten bevonden die zijn opgemaakt door Chinese firma's. Deze aangiften zijn op 22 augustus 2000 gedaan. Tevens werden met betrekking tot een drietal andere aangiften facturen aangetroffen voor extra vrachtkosten. Op deze facturen is vermeld dat de containers zijn vertrokken uit Shanghai (China). De betreffende aangiften zijn op respectievelijk 8 mei, 26 juni en 24 augustus 2000 gedaan. Voor twee van bedoelde aangiften geldt dat de vrachtkostenfacturen van een latere datum zijn dan de dag van aangifte. Twee facturen, behorende bij de aangifte van 8 mei 2000, hebben als dagtekening 14 februari 2000 en 4 mei 2000. Na onderzoek van de containerhistorie is bevonden dat in de meeste gevallen de containers zijn geladen in China en via Taiwan naar Rotterdam zijn verscheept. 2.10. Het OLAF (Office Européen de Lutte Anti-Fraude) heeft EU-missies gezonden naar Portugal en Taiwan. In het missierapport van OLAF van 2 juni 2003 (CMS nr. IU/1998/8128) betreffende het bezoek aan Taiwan is onder meer het volgende opgenomen: “A - Taiwan Chamber of Commerce (...) To obtain a certificate of origin to September 2001, it was sufficient to provide a bill of lading, for example from Kaohsiung/Netherlands, commercial documents, an application form, and a declaration as to the accuracy of the information contained in the application. Other than the information provided by the applicant, the Chamber of Commerce had no independent means of confirming the origin of the products or the accuracy of the information. (...) C - Goldjohng: The Community mission met the Manager of this company, Mr. O, in order that he could explain the role of [bedrijf B] in 'triangle trade'. Mr. O states that he trades with the Chinese company [G] (...) The [G] asked him to deal with the supply of the commercial documents in the name of the [ bedrijf B], for obtaining the bill of lading between Taiwan and the Netherlands, as well as the certificate of Taiwanese origin Mr. O provided us with certain documents proving the origin in mainland China of the Glyphosate in support of his statements (...) Moreover, the [bedrijf B] never had actual commercial links with the [ de importeur] in Portugal, although the name was listed on the documents that the [H] provided.” (…) 4. De standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de overgelegde stukken en naar het proces-verbaal van de zitting 15 april 2008. Zakelijk weergegeven stelt belanghebbende dat de inspecteur niet bevoegd is, primair omdat de antidumpingrechten een wettelijke grondslag ontberen en subsidiair omdat hij deze zaak had moeten doorsturen naar de Commissie. In deze zaak is het evident dat er geen sprake is van nalatigheid. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij wel de bevoegdheid had antidumpingrechten te heffen en dat voorlegging van deze zaak aan de Commissie achterwege kan blijven, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. 5. De rechtsoverwegingen 5.1. De antidumpingrechten Belanghebbende heeft gesteld dat antidumpingrechten een wettelijke grondslag ontberen. Deze heffingen moeten worden aangemerkt als “rechten bij invoer” van artikel 4, punt 10, en van artikel 201 van het CDW. Het vaststellen van de grondslag van deze rechten in een EG-verordening volstaat, omdat zij geen “belastingen van het rijk” zijn, en derhalve niet onder de termen van artikel 104 van de Grondwet vallen. De economische reden waarom de gemeenschapswetgever deze rechten heeft ingesteld is daarbij niet van belang, en staat niet ter beoordeling aan de Douanekamer. 5.2. Het verzoek ex artikel 239 CDW 5.2.1. De Douanekamer is van oordeel dat er termen aanwezig zijn het verzoek tot terugbetaling op de voet van artikel 905 van de Uitvoeringsverordening van het CDW voor te leggen aan de Commissie. Steun daarvoor vindt zij met name in het arrest van het Hof van Justitie van 28 juli 2008, CAS SpA, C-204/07P. 5.2.2. De Douanekamer volgt belanghebbende in haar stelling dat de verschillende douane(autoriteiten) niet naar behoren met elkaar hebben samengewerkt, en dat belanghebbende daardoor onredelijk lang in het ongewisse is gelaten met betrekking tot de frauduleuze zaken die aan de onderhavige importen ten grondslag lagen. In die omstandigheid kan de positie van belanghebbende vergeleken worden met die uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 1999, De Haan, C-61/98, Jurispr. blz. I-5003. 5.2.3. Dat belanghebbende, die enkel als aangever is opgetreden, zelf wellicht bepaalde gegevens over het hoofd heeft gezien, kan in deze ingewikkelde kwestie niet daarom reeds tot de conclusie leiden dat belanghebbende een frauduleuze handeling of kennelijke nalatigheid moet worden verweten, met als consequentie dat voorlegging aan de Commissie achterwege zou moeten blijven. Gesteld noch gebleken is dat het gedrag van belanghebbende de autoriteiten heeft misleid of in verwarring heeft gebracht. Van een aangever in een lidstaat kan niet worden verlangd dat hij zelf reeds aanstonds manipulaties en oorsprongfraude ontdekt, voor de ontdekking waarvan de autoriteiten een langdurig internationaal onderzoek behoeven. 5.2.4. Uit het voorgaande volgt dat de inspecteur zal worden opgedragen de procedure van verwijzing naar de Commissie te volgen. 5.2.5. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de inspecteur moeten mitsdien worden vernietigd. 6. De kosten 6.1. De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten, welke worden vastgesteld op 2,5 (beroepschrift bij de rechtbank, repliek en verschijnen ter zitting) + 2 (hoger beroep, verschijnen ter zitting) x 2 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 2.898. 6.2. Ook het griffierecht van beide instanties, € 276 en € 422, dient aan belanghebbende te worden vergoed. 7. De beslissing De Douanekamer: - verklaart het hoger beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van de rechtbank; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de beschikking op het verzoek om terugbetaling; - draagt de inspecteur op het dossier aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor te leggen; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 2.898, aan belanghebbende te voldoen; - wijst de Staat der Nederlanden aan het griffierecht ad € 698 aan belanghebbende te vergoeden. Aldus vastgesteld op 18 december 2008 door mr. F.H.M. Possen voorzitter, en mrs. A. Bijlsma en E.M. Vrouwenvelder, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. De griffier: De voorzitter: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.