Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0300

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers1/825315-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroving in Helmond eind november 2007 en vondst stoffelijk overschot ruim een maand na dato in de Zuid Willemsvaart. Verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij de diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend. Wel wordt opzetheling van een deel van de buit bewezen verklaard. Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest. De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825315-08 Datum uitspraak: 21 januari 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1981, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort te Breda. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juli 2008, 15 oktober 2008 en 7 januari 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij voorlopige dagvaarding ex artikel 261 lid 3 Sv. van 1 juli 2008. Een afschrift hiervan is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1). De voorlopige tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 7 januari 2009 aangepast conform het bepaalde in artikel 314a Sv. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht (bijlage 2). Met inachtneming van deze aanpassing is aan verdachte tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 25 november 2007 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, en/of een mobiele telefoon en/of een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) -[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, onverhoeds met kracht (met gebalde vuist) (met een voorwerp) in/tegen diens gezicht en/of hoofd en/of keel/hals, in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geslagen; en/of -[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen diens gezicht en/of hoofd en/of keel/hals, in elk geval diens lichaam, heeft/hebben geschopt; en/of -de keel/hals van [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan die [verdachte] is overleden; [artikel 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht]; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 25 november 2007 te Helmond, in elk geval in Nederland, veertig euro, althans (een) geld(bedrag) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld(bedrag) , te weten onmiddellijk na de beroving van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] waarbij hij, verdachte, aanwezig was, wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Inleiding. (slachtoffer) verlaat op 25 november 2007 te 03:30 het ‘Stadscafé’, gevestigd aan de Markt te Helmond. [slachtoffer] draagt op dat moment een zwarte broek, zwarte schoenen, een zwarte trui en een zwart halflange leren jas (blz. 82 eindpv). Omstreeks genoemd tijdstip wordt [slachtoffer] door [getuige 1] lopend gezien in de [adres 1] te Helmond (blz. 1554 eindpv). Diezelfde dag om 03:47 uur meldt [getuige 2], wonende te [adres 2] te Helmond, aan de politie dat hij een klap tegen zijn raam heeft gehoord en dat voor zijn woning een man in een zwarte leren jas op de grond ligt en dat hij een groepje mensen heeft horen wegrennen. [getuige 2] vermoedt een straatroof. Tijdens een tweede telefooncontact kort daarop meldt [getuige 2] aan verbalisanten dat hij de man moeizaam heeft zien opstaan en weglopen (blz. 84 t/m 85; blz. 1649 t/m 1652 van het eindpv). Om 04:03 uur is een surveillance-eenheid ter plaatse op het [adres 2]. Door verbalisanten wordt niets relevants waargenomen (pv looproute onderzoek ‘22GH0802’ d.d. 25 september 2008 in FTO dossier). De afstand van genoemd ‘Stadscafé’ via de [adres 1] tot het [adres 2] bedraagt 765 meter en kan lopend worden afgelegd in circa 8 minuten (pv looproute onderzoek ‘22GH0802’ met bijlagen d.d. 25 september 2008 in FTO-dossier). [slachtoffer] verschijnt op 25 november 2007 niet op zijn werk en wordt twee dagen later als vermist opgegeven (blz. 73 eindpv). [slachtoffer] wordt op 27 en 28 november 2007 niet in zijn woning aangetroffen (blz. 86 t/m 91 eindpv). Op 8 januari 2008 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de Zuid Willemsvaart te Helmond aangetroffen (blz. 92, 94 en 95 eindpv; bijlage 6 ‘identificatie’ FTO-dossier). De kleding van het stoffelijk overschot stemt overeen met de kleding [slachtoffer] bij het verlaten van het stadscafé te Helmond op 25 november 2007 te 03:30 uur droeg (blz. 82 eindpv; blz. 1 van bijlage 3 ‘Sectie’ FTO-dossier). Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt onder meer het navolgende vastgesteld: *rechts aan de wang: een circa 9 cm grote violette zwelling met bloeduitstorting en holtevorming. Dit letsel is bij leven opgetreden. Het kan evenwel het intreden van de dood niet zonder meer verklaren; *een breuk van het linker grote hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloed- uitstorting. Dit letsel is bij leven opgetreden. Deze breuk is het gevolg van hevig uitwendig samendrukkend mechanisch geweld op het strottenhoofd, zoals bijvoorbeeld bij strangulatie of verwurging zou kunnen optreden. Ook een harde val op het strottenhoofd kan dergelijk letsel veroorzaken. Dit letsel is bij leven opgetreden. Er was geen sprake van aantoonbare stuwing van het hoofd; *de diagnose verdrinking is minder waarschijnlijk maar niet uitgesloten; *de hartspier bevat aanwijzingen voor een lymfocytaire myocarditis, zijnde een hartspierontsteking. Een dergelijk ziektebeeld is geassocieerd met acuut onwel worden en zelfs met overlijden, met name bij lichamelijke inspanning; *er zijn geen aanwijzingen voor ziekelijke afwijkingen aan de organen die een rol hebben gespeeld bij het intreden van de dood (blz. 132-136 eindpv). Uit onderzoek van de historische printgegevens van de gsm van [slachtoffer] blijkt onder meer dat telefoonnummer (nummer), zijnde het nummer van [medeverdachte 1] vanaf 25 november 2007 te 09:32 uur t/m 28 november 2007 gebruik heeft gemaakt van het gsm-toestel van [slachtoffer] (blz. 30, 32, 33, 561, 1155, 1156, 1856 en 1857 van het eindpv; blz. 28 en 29 van het dossier heling). De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Vaststaande feiten. Op 25 november 2007, op een tijdstip tussen 03:40 uur en 03:45 uur, vindt ter hoogte van [adres 2] te Helmond een beroving plaats. Hierbij wordt het slachtoffer, [slachtoffer], onverhoeds door medeverdachte [medeverdachte 1] met een harde klap met de vuist tegen de zijkant van het gezicht tegen de grond geslagen. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevinden zich op dat moment in de directe omgeving van [medeverdachte 1] en [slachtoffer]. Zij zijn kort hieraan voorafgaand gezamenlijk achter [medeverdachte 1] en [slachtoffer] aan gaan lopen. [slachtoffer] wordt al liggend op de grond door in elk geval [medeverdachte 1] gefouilleerd. Hierbij wordt geld en een gsm van [slachtoffer] weggenomen. Verdachte en genoemde medeverdachten verwijderen zich gezamenlijk van de plaats van de beroving. [medeverdachte 2] verdeelt kort daarop het weggenomen geld. Verdachte krijgt ook een geld- bedrag.1,2,3,4,5,6,7 Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging [slachtoffer] hebben beroofd van zijn geld en mobiele telefoon en dat [slachtoffer] hierbij een klap tegen zijn hoofd heeft gekregen als gevolg waarvan hij is overleden. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeverdachten en verdachte gericht op het plegen van de beroving en dat verdachte als medepleger van de gewelddadige beroving dient te worden aangemerkt. De officier van justitie leidt deze bewuste en nauwe samenwerking af uit de navolgende feiten en omstandigheden: -verdachte sloot zich aan bij de medeverdachten toen deze achter [slachtoffer] aan gingen om hem te beroven; -verdachte is mee blijven lopen; -verdachte was aanwezig bij het uitgeoefende geweld; -verdachte bleef toekijken tijdens het fouilleren van [slachtoffer] en heeft zich niet van de beroving gedistantieerd; -verdachte heeft meegedeeld in de buit. De officier van justitie is voorts van mening dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid aan verdachte en medeverdachten kan worden toegerekend. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer] is overleden aan hartfalen als gevolg van de gewelddadige beroving en dat dit fatale gevolg aldus in redelijkheid aan verdachte en medeverdachten kan worden toegerekend. De officier van justitie grondt zijn standpunt - kort gezegd - op: *de verklaringen van verdachte en medeverdachten met betrekking tot de door hen gepleegde beroving, inclusief het geweldgebruik daarbij; *de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], waaruit afgeleid kan worden dat zij zich onmiddellijk na de beroving al zorgen maakten over de toestand van het slachtoffer; *de verklaring van [getuige 2], zijnde degene [slachtoffer] hoort vallen en heeft gehoord dat [slachtoffer] stopt met ademen; *de bevindingen van patholoog Van de Goot, waaruit afgeleid kan worden dat [slachtoffer] leed aan een (virale) infectie van de hartspier en dat die aandoening wordt geassocieerd met acuut overlijden, met name bij fysieke inspanning of stress; *de ter zitting afgelegde verklaring van getuige-deskundige Van de Goot, waaruit afgeleid kan worden dat [slachtoffer] binnen twee uur na het opgelopen letsel aan zijn rechter wang en de nek is overleden; *het ontbreken van mogelijke alternatieve scenario’s anders dan hoogst onwaarschijnlijke scenario’s gebaseerd op louter speculatie. Subsidiair acht de officier van justitie de opzetheling van het door verdachte aangenomen deel van de buit bewezen. Het standpunt van de verdediging. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij nietsvermoedend met medeverdachten is meegelopen omdat ze die nacht nog zouden gaan stappen. Verdachte wist niet dat er een beroving zou plaatsvinden en heeft de daadwerkelijke beroving ook niet gezien omdat hij op enige afstand van medeverdachten liep. Tot slot wist verdachte niet dat het door [medeverdachte 2] aan hem gegeven geldbedrag afkomstig was van de onderhavige beroving. De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de gewelddadige beroving, omdat hij geen enkele fysieke uitvoeringshandeling heeft verricht, geen enkele rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de beroving en geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de beroving. De raadsman heeft in dit verband voorts aangevoerd dat verdachte niet wist of kon weten dat er een beroving zou plaatsvinden en dat hij evenmin de geweldshandeling van [medeverdachte 1] heeft gezien, omdat hij achteraan liep. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte van de gewelddadige beroving dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft het overlijden van [slachtoffer] stelt de raadsman zich op het standpunt dat uit de processtukken en uit de ter zitting afgelegde verklaringen van getuige-deskundige Van de Goot en deskundige Niessen niet afgeleid kan worden dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is geweest van de klap tegen diens hoofd door [medeverdachte 1]. Volgens de raadsman valt niet uit te sluiten dat in de tijdspanne tussen het uitdelen van de klap tot de dood van [slachtoffer] door derden geweld tegen [slachtoffer] is gebruikt als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. De raadsman concludeert dat het overlijden van [slachtoffer] in redelijkheid niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte, indien de rechtbank hem als medepleger van de beroving aanmerkt, van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de opzetheling niet kan worden bewezen omdat verdachte niet wist dat het door hem aangenomen geld afkomstig was van de beroving. Het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de beroving van [slachtoffer] gaat de rechtbank uit van het navolgende. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] staan op 25 november 2007 rond 03:15 uur voor café (café), gelegen op de hoek [adres 3]/[adres 1] te Helmond.8 [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bespreken hun geldgebrek.9 [slachtoffer] loopt kort daarop langs café [café] en loopt de [adres 1] in.10 [medeverdachte 1] maakt aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in woord en/of gebaar duidelijk dat [slachtoffer] beroofd zal worden.11 [medeverdachte 1] loopt [slachtoffer] achterna.12 [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en verdachte volgen [medeverdachte 1] op korte afstand.13 [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en verdachte verblijven tot en met de hoek van de [adres 4] in elkaars directe nabijheid.14 Ter hoogte van het [adres 2] tikt [medeverdachte 1] [slachtoffer] van achteren op diens schouder en slaat hem neer. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevinden zich op dat moment in de directe nabijheid van [medeverdachte 1] en zijn getuige van deze geweldshandeling.15 De gewelds-handeling vindt plaats op een tijdstip tussen 03:40 en 03.45 uur.16 [slachtoffer] wordt door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gefouilleerd en hierbij wordt geld en een gsm weggenomen.17 [medeverdachte 3] staat op dat moment op enkele meters afstand18 en verdachte bevindt zich op dat moment iets verder verwijderd van medeverdachten.19 Verdachte ziet de fouillering van de op de grond liggende [slachtoffer].20 Verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verlaten gezamenlijk de plaats van de beroving. 21 Kort na de beroving wordt de buit (190 euro) redelijk gelijk verdeeld door [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] krijgen elk 50 euro en verdachte krijgt 40 euro.22 [medeverdachte 1] houdt de gsm.23 Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vertrekken binnen een uur na de overval naar een discotheek in Venray en geven hierbij een deel van de buit uit.24 Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de gewelddadige beroving. Op grond van het voorgaande en de hiervoor onder het kopje ‘vaststaande feiten’ omschreven feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte: -vanaf café [café] achter medeverdachten aan is gaan lopen en dat hij tot de [adres] in de directe nabijheid van hen is gebleven; -de fouillering van de op grond liggende [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gezien; -niet heeft ingegrepen om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te stoppen in hun handelen; -gezamenlijk met medeverdachten de plaats delict heeft verlaten; -zich niet om het slachtoffer heeft bekommerd; -heeft meegedeeld in de buit (40 euro); -kort na overval met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op stap is gegaan in Venray. Voor ‘medeplegen’ van een strafbaar feit, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat twee of meer personen bewust samenwerken met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer twee of meer verenigde personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen waarbij zij allen de uitvoeringshandeling(en) mede verrichten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat verdachte enigerlei fysieke of actieve bijdrage heeft geleverd aan de gewelddadige beroving van [slachtoffer]. Van ‘medeplegen’ kan ook zonder het verrichten van (een) uitvoeringshandeling(en) sprake zijn. Voorwaarde is dan dat de samenwerkende personen gezamenlijk alle bestanddelen van de delictomschrijving vervullen. Dit betekent dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het delict. Medeplegen veronderstelt bewuste en nauwe samenwerking en planvorming. Dit kan blijken uit de rol in de voorbereiding, het belang van die rol, voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de aanwezigheid op cruciale momenten, het zich niet terugtrekken op daartoe geëigende tijdstippen en het anderen er niet van weerhouden om het delict te plegen. De rechtbank acht uit de bewijsmiddelen niet vast komen te staan dat verdachte vanaf café [café] tot de hoek [adres 4] wist of kon weten dat [verdachte] beroofd zou gaan worden. Uit de aanwezigheid van verdachte in de nabijheid van medeverdachten buiten café [café] en de omstandigheid dat [medeverdachte 1] aldaar aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in woord en/of gebaar duidelijk maakte dat [slachtoffer] beroofd zou gaan worden, kan die wetenschap daaromtrent niet zonder meer volgen. Evenmin acht de rechtbank vast komen te staan dat verdachte de geweldshandeling van [medeverdachte 1] op het [adres 2] heeft gezien. Hieruit volgt tevens dat niet gezegd kan worden dat verdachte met deze geweldshandeling heeft ingestemd. De rechtbank concludeert dat verdachte geen fysieke, actieve of andere significante bijdrage (in welke vorm dan ook) aan de beroving heeft geleverd en dat hij een uiterst beperkte rol vooraf en tijdens de beroving heeft gespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat er sprake is geweest van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking en planvorming tussen verdachte en medeverdachten, dat verdachte als medepleger van de beroving kan worden aangemerkt. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte door het gebeuren is verrast. Van stilzwijgende instemming is, mede gelet op de verklaringen van medeverdachten, niet gebleken. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder noot 17, 20 en 22 vermelde bewijsmiddelen de – kort gezegd – opzetheling van 40 euro bewezen. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om de hieromtrent door verdachte bij de politie afgelegde verklaring(en) niet te gebruiken voor het bewijs. Uit genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op relatief korte afstand de fouillering van de op de grond liggende [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gezien en dat hij kort daarna bij de verdeling van de buit aanwezig was en daarbij van [medeverdachte 2] een deel van die buit, groot 40 euro, heeft gekregen. Verdachte verklaart hierover zelf, woordelijk: ‘Toen we geld kregen van [medeverdachte 2], later, wisten we dat de man beroofd was. Ik wist dat [medeverdachte 2] geen geld had en [medeverdachte] ook niet. Toen [medeverdachte 2] terug bij ons kwam had hij wel geld’ (blz. 512 14e alinea) en ‘Ik zag dus eerder dat ze de man fouilleerden, dus dacht ik dat het geld wel van die man zou komen.’ (blz. 513 3e alinea). De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte: (subsidiair) op 25 november 2007 te Helmond veertig euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geldbedrag, te weten onmiddellijk na de beroving van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waarbij hij, verdachte, aanwezig was, wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27 en 416. Oplegging van straf. De eis van de officier van justitie. (bijlage 3) *een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; *toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het standpunt van de verdediging. *een (maximale) gevangenisstraf conform de duur van het reeds ondergane voorarrest (253 dagen op dag uitspraak); *niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen vanwege de bepleite vrijspraak van het primair tenlastegelegde dan wel van het strafverzwarende onderdeel daarvan, en subsidiair het toewijzen van de posten betrekking hebbende op de kosten van de uitvaart en afwijzing van de hoger gevorderde bedragen. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft meegeprofiteerd van een deel van de buit (40 euro) afkomstig van een laffe en brutale beroving in de nachtelijke uren op de toevallig voorbij lopende [slachtoffer]. Verdachte stond in de directe omgeving van de beroving en hij heeft gezien dat de op de grond liggende [slachtoffer] door de daders werd gefouilleerd. Verdachte is vervolgens met de daders van de beroving weggevlucht zonder zich om het lot van de op de grond liggende [slachtoffer] te bekommeren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij ondanks zijn wetenschap van de herkomst van dat geld dit kennelijk achteloos heeft geaccepteerd voor eigen financieel gewin. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde afdoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank realiseert zich dat de op te leggen gevangenisstraf gelet op het geheelde bedrag hoog is, maar heeft daarbij met name gelet op de omstandigheid dat verdachte getuige is geweest van het wegnemen van het geld van het neergeslagen slachtoffer en dat hij geen moment heeft laten zien inzicht te hebben in het gewetenloze karakter van deze daad. Integendeel, verdachte is met twee van de daders van de overval van het geroofde geld naar een discotheek gegaan. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] De diverse posten van de vorderingen van de benadeelde partijen hebben betrekking op het overlijden van [slachtoffer] als gevolg van de gewelddadige beroving. Zoals hiervoor reeds is uiteengezet wordt verdachte vrijgesproken van – kort gezegd – deelname aan die beroving. De rechtbank zal de benadeelde partijen dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien door voornoemde vrijspraak geen sprake is van rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade. De rechtbank zal, omdat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil. Beslag. (bijlage 4) De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslag-genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. DE UITSPRAAK t.a.v. primair: Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: t.a.v. subsidiair: opzetheling Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf. t.a.v. subsidiair: Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf. Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen. Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. Beslissing op beslag. Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: een gsm (Sony Ericsson) en een gsm (Sagem). Dit vonnis is gewezen door: mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter, mr. J.G. Vos en mr. S.J.W. Hermans, leden, in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier, en is uitgesproken op 21 januari 2009. 1verklaring verdachte ter zitting van 7 januari 2009; verklaring verdachte, blz. 500 (vanaf 12e alinea) t/m 501 (eerste zes alinea’s) blz. 512 (14e alinea) van het eindpv 2verklaring [medeverdachte 3] ter zitting van 7 januari 2009; verklaring [medeverdachte 3], blz. 451 (laatste alinea) t/m 453; blz, 455 t/m 456 van eindpv 3verklaring [medeverdachte 1] d.d. 25 november 2008, pv PL2233/07-141154 d.d. 25 november 2008, blz. 3 en 4; onderhoud [medeverdachte 1] d.d. 11 november 2008, pv PL2233/07-141154 d.d. 26 november 2008, blz. 3-4 4verklaring [medeverdachte 2], blz. 342 t/m 346 (1e alinea); blz. 350b (laatste alinea) van het eindpv 5bevindingen [verbalisant 1], blz. 84 van het eindpv 6verklaring van [getuige 2], blz. 1876 van het eindpv 7bevindingen van verbalsianten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], blz. 80 van het eindpv 7bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], blz. 80 van het eindpv 8verklaring verdachte ter zitting van 7 januari 2009; onderhoud [medeverdachte 1] d.d. 11 november 2008, pv PL2233/07-141154 d.d. 26 november 2008 blz. 3; verklaring [medeverdachte 2] blz. 341 eindpv; verklaring [medeverdachte 3] blz. 449 eindpv 9onderhoud [medeverdachte 1] blz. 255 eindpv; onderhoud [medeverdachte 1] d.d. 11 november 2008, pv PL2233/07-141154 d.d. 26 november 2008 blz. 3 10verklaring [medeverdachte 3] blz. 451 eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 342 onderaan en blz. 343 bovenaan eindpv; verklaring verdachte blz. 500 vanaf het midden eindpv; verklaring [getuige 1] blz. 1544 eindpv 11verklaring [medeverdachte 3] blz. 451 2e alinea eindpv, verklaring [medeverdachte 2] blz. 344 5e alinea eindpv 12verklaring [medeverdachte 3] blz. 451 2e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 344 5e alinea eindpv 13verklaring [medeverdachte 3] blz. 392 10e alinea en blz. 451 2e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 344 5e alinea eindpv 14verklaring [medeverdachte 2] blz. 344 5e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 3] blz. 392 10e en 11e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 3] d.d. 20 oktober 2008 PL2233/07-141154 blz 2 in het midden 15verklaring [medeverdachte 3] blz. 409 10e alinea en blz. 452 14e t/m 16e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 344 6e en 7e alinea eindpv; onderhoud [medeverdachte 1] blz. 255 eindpv; relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 29 april 2008 blz. 80-81 eindpv 16relaas van bevindingen van [verbalisant 1] blz. 84-85 eindpv; verklaring [getuige 2] blz. 1876 eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 350b eindpv 17verklaring [medeverdachte 3] blz. 453 7e t/m 10 eindpv; verklaring verdachte blz. 500 onderaan en blz. 501 bovenaan en de 6e alinea einpv; onderhoud [medeverdachte 1] blz. 255 eindpv; 18verklaring [medeverdachte 3] blz. 453 11e alinea eindpv 19verklaring verdachte ter zitting van 7 januari 2009; verklaring [medeverdachte 1] d.d. 25 november 2008 PL2233/07-141154 blz. 3 27e en 28e regel 20verklaring verdachte bz. 500 onderaan en blz. 501 bovenaan en de 6e alinea eindpv 21verklaring [medeverdachte 3] blz. 405 4e alinea en blz. 455 5e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 347 4 alinea eindpv; onderhoud [medeverdachte 1] blz. 256 1e liggende streepje eindpv 22verklaring [medeverdachte 3] blz. 456 3e t/m 8e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 2] blz. 347 8e t/m 13e alinea eindpv; verklaring verdachte blz. 512 14e alinea en blz. 513 3e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 1] blz. 256 3e liggende streepje eindpv 23verklaring [medeverdachte 2] blz. 309 47e t/m 49e regel eindpv; verklaring [medeverdachte 3] blz. 453 10e alinea eindpv; verklaring [medeverdachte 1] d.d. 25 november 2008 pv PL2233/07-141154 blz 3 4e alinea 24verklaring [medeverdachte 2] blz. 309 onderaan en blz. 310 bovenaan eindpv; verkalring [medeverdachte 3] blz. 380 onderaan en blz. 381 5e t/m 12e alinea en blz. 405 10e t/m 12e alinea eindpv; verklaring verdachte blz. 526 9e en 10e alinea eindpv