Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0359

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers90750 / JE RK 08-1481
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gesloten jeugdzorg . De minderjarige verblijft inmiddels drie maanden in een gesloten opvanggroep, terwijl zicht op een spoedige gesloten behandelplek ontbreekt. Vrijheidsbeneming in relatie tot artikel 5 EVRM jo. artikel 3 en 20 IVRK.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector civielrecht Zaak-/rolnummer: 90750 / JE RK 08-1481 Beschikking van 21 januari 2009 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel in de zaak van[minderjarige]nderjarige], geboren te [geboorteplaats], Polen, [geboortedatum 1993], hierna te noemen de minderjarige. De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan: - [moeder], wonende te [adres], hierna ook te noemen: de moeder - [partner moeder], wonende te [adres], hierna ook te noemen: de partner van moeder. 1. Het verloop van de procedure 1.1. De voornoemde stichting heeft op 16 december 2008 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van voornoemde minderjarige. 1.2. Het indicatiebesluit, een verklaring van de stichting alsmede een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper zijn bij het verzoekschrift overgelegd. 1.3. Aangezien de stichting machtiging heeft verzocht tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, is aan de minderjarige als raadsvrouwe toegevoegd mr. A. van den Eshoff, advocate te Echt. 1.4. Op 13 januari 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen: - de minderjarige, bijgestaan door mr. A. van den Eshoff, - [moeder], - [vertegenwoordiger], vertegenwoordiger van de stichting. 2. De vaststellingen en overwegingen 2.1. De gezinsvoogd heeft ter zitting gesteld dat het niet is gelukt [minderjarige] te plaatsen binnen een behandelgroep van Icarus. [minderjarige] verblijft sinds oktober 2008 in de opvanggroep van Het Keerpunt en kan vooralsnog geen behandeling krijgen. [minderjarige] staat nog steeds op de wachtlijst van Icarus, hetgeen inhoudt dat [minderjarige] in ieder geval nog twee en een halve maand in de opvanggroep van Het Keerpunt zal moeten blijven. 2.2. De raadsvrouw van [minderjarige] acht het niet in het belang van [minderjarige] dat hij thans nog steeds, zonder behandeling, in Het Keerpunt verblijft. [minderjarige] is het meest gebaat bij behandeling. Indien dit niet op korte termijn mogelijk is, moet gezocht worden naar een andere (gesloten) jeugdzorgplek. De raadsvrouw van [minderjarige] heeft gevraagd de machtiging te verlengen voor de duur van één maand, waarbij de gezinsvoogd wordt opgedragen binnen die maand een geschikte plek voor [minderjarige] te vinden. 2.3. Op grond van de verkregen informatie van de zijde van de stichting en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 29h, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg, de verlenging van de termijn van machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van de minderjarige vereist is wegens ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien is deze plaatsing nog immer noodzakelijk om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die de minderjarige nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. 2.4. De kinderrechter overweegt voorts als volgt. De plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is een vorm van vrijheidsbeneming, waarop artikel 5 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van toepassing is. Een van de gronden waarop een minderjarige op grond van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het EVRM in zijn bewegingsvrijheid kan worden beperkt is “toe te zien op zijn opvoeding”. Opvoeding betekent in dit verband dat aan een jeugdige een programma moet worden geboden ten behoeve van een zo’n goed mogelijke opvoeding. De opvoeding is erop gericht jeugdigen zover te brengen dat zij kunnen functioneren in de samenleving. Minderjarigen met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van wie vaststaat dat zij behandeling behoeven kunnen tijdelijk in afwachting van een behandelaanbod in een gesloten (crisis)opvang worden geplaatst. Als uitgangspunt heeft hier te gelden dat een gesloten (crisis)opvang zo kort mogelijk heeft te duren wil de vrijheidsbeneming in redelijke verhouding blijven staan tot het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het EVRM, te weten “toe te zien op zijn opvoeding”. In dit verband wijst de kinderrechter ook op de in artikel 3 lid 2 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) aan de overheid neergelegde verplichting om de jeugdige te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn en hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te nemen. In artikel 20, lid 1 IVRK is neergelegd dat het kind, dat in zijn of haar eigen belang niet langer in het gezin kan verblijven, recht heeft op bijzondere bescherming en bijstand van rechtswege. Het in acht nemen van bovengenoemde verdragsbepalingen nopen de overheid weliswaar niet tot het onmiddellijk aanbieden van een programma ten behoeve van een zo’n goed mogelijke opvoeding maar worden door het uitblijven van een zodanig aanbod binnen redelijke termijn wel geschonden. Gebleken is dat [minderjarige] in het kader van de gesloten jeugdzorg inmiddels drie maanden in de opvanggroep van Het Keerpunt verblijft, terwijl er thans nog immer geen zicht is op een behandelaanbod binnen de afdeling Icarus van het Keerpunt. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat de vrijheidsbeneming niet langer in redelijke verhouding staat tot het bepaalde in artikel 5 van het EVRM. Het vorenstaande brengt met zich mee dat vrijheidsbeneming niet langer geoorloofd is tenzij een niet verlenging van de machtiging niet in het belang van de minderjarige is op grond van zodanige ernstige opgroei- en opvoedproblemen dat de veiligheid van de minderjarige niet gegarandeerd kan worden bij niet verlenging. In dit verband verwijst de kinderrechter naar het bepaalde in artikel 3, eerste lid van het IVRK dat zegt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt de kinderrechter in casu tot het oordeel dat het belang van [minderjarige] het meest gediend is met een behandelaanbod in een gesloten setting, gelet op de grote mate van beïnvloedbaarheid van [minderjarige] en het gevaar dat [minderjarige] opnieuw (in ernstige mate) zal ontsporen. Thuisplaatsing bij moeder is op dit moment geen optie. Voor plaatsing in een open setting ontbreekt een daartoe strekkend verzoek. De kinderrechter zal de machtiging verlengen voor de duur van één maand, teneinde de gezinsvoogd in de gelegenheid te stellen binnen deze periode een geschikte behandelplek voor [minderjarige] te vinden. 2.5. Aan deze plaatsing zijn kosten verbonden, in welke kosten de ouders dienen bij te dragen, conform de daarvoor geldende regeling. 3. De beslissing De kinderrechter 3.1. verlengt de termijn van machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29h, van de Wet op de jeugdzorg tot uiterlijk 21 februari 2009; 3.2. houdt de beslissing voor het overige aan; 3.3. bepaalt dat de behandeling zal worden voortgezet ter zitting van 10 februari 2009 op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Roermond, Willem II Singel 67; 3.4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 21 januari 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.