Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0410

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601140-08 en 16/612975-06 (TUL)
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht bewezen dat verdachte 3 bedrijfsinbraken heeft gepleegd. Twee van de drie inbraken heeft verdachte bekend. Bij de andere bedrijfsinbraak heeft de rechtbank uit de omstandigheden van het geval geconcludeerd dat verdachte degene moet zijn geweest die de bedrijfsinbraak heeft gepleegd. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummers: 16/601140-08 en 16/612975-06 (TUL) vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 januari 2009 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1976] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein, raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. R. Klee, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1, 2 primair en 3: drie bedrijfsinbraken heeft gepleegd. Feit 2 subsidiair: heeft geprobeerd een bedrijfsinbraak te plegen. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting, alsmede op de aangifte. Ten aanzien van feit 2 baseert hij zich op de verklaring van de getuige, op de aangifte, alsmede op het proces-verbaal van bevindingen. Ten aanzien van feit 3 baseert hij zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting, alsmede op de aangifte. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 3. De verdediging is van mening dat feit 2 niet bewezen kan worden en dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft zich op standpunt gesteld dat zich in het dossier weliswaar aanwijzingen bevinden voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit, maar dat de overtuiging om tot een bewezenverklaring te komen ontbreekt. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Ten aanzien van feit 1: De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 januari 2009; - de aangifte van [getuige 1], gedaan namens het [bedrijf 1], gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Ten aanzien van feit 2: De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden. Getuige [getuige 2], die boven de [bedrijf 2] aan het [adres] te [vestigingsplaats] woont, heeft verklaard dat hij op 26 september 2008 ’s nachts twee luide knallen hoorde. Hij keek uit zijn raam en zag een witte bestelauto wegrijden. Vervolgens belde hij de politie. Verbalisanten troffen omstreeks 05:24 uur een witte Volkswagen Caddy aan in de nabijheid van de [bedrijf 2]. De verdachte werd aangetroffen bij voornoemde bestelbus. Een verbalisant heeft de bestelbus doorzocht en hij heeft op de bijrijdersstoel een pakje sigaren aangetroffen van het merk Balmoral type Freeland. Er werd ook een breekijzer tussen de voorstoelen van de bestelbus gevonden. Later constateerden de verbalisanten dat in de etalageruit van de [bedrijf 2] twee gaten zaten. Eén gat had een doorsnee van 15 bij 15 centimeter. Ter hoogte van dit gat stond een stelling waarin pakjes sigaren lagen. Deze sigaren waren van hetzelfde merk, als het merk van de sigaren die in de bestelbus van de verdachte werden aangetroffen. De eigenaar van de [bedrijf 2] heeft aangifte gedaan van inbraak in zijn zaak. Daarbij heeft hij vermeld dat hij om 05:20 uur werd gebeld dat het inbraakalarm geactiveerd was. Nadat de verbalisanten het bij de verdachte aangetroffen pakje aan de eigenaar van de [bedrijf 2] hebben laten zien, verklaarde hij dat hij een dergelijk pakje uit zijn stelling miste. De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat in Nederland meerdere witte bestelbusjes rondrijden en dat de bestelbus die de getuige heeft zien wegrijden niet dezelfde hoeft te zijn als de bestelbus van verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij acht aannemelijk dat de bestelbus die getuige [getuige 2] heeft zien wegrijden wel dezelfde betreft als de bestelbus waarbij verdachte is aangetroffen. Zij overweegt hiertoe allereerst dat de afstand tussen de plaats van het delict en de plaats waar verdachte is aangetroffen, klein is. Bovendien acht de rechtbank aannemelijk dat omstreeks het tijdstip dat de diefstal plaatsvond, te weten 05:20 uur, niet veel witte bestelbusjes rondrijden. Voorts acht de rechtbank het opvallend dat in de bestelbus van verdachte een breekijzer is aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij dit bij zich had omdat hij werkzaamheden verricht als stratenmaker, acht de rechtbank niet geloofwaardig gezien het tijdstip waarop hij hiermee is aangetroffen. Al deze omstandigheden in onderling samenhang bezien, kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die met een breekijzer of een andersoortig hard voorwerp de gaten in de ruit heeft gemaakt en door één van die gaten een pakje Balmoral sigaren heeft ontvreemd uit de [bedrijf 2]. Ten aanzien van feit 3: De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 januari 2009; - de aangifte van [getuige 3], gedaan namens de benadeelde [bedrijf 3], gevestigd aan [adres] te [vestigingsplaats]. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op 26 september 2008 te [vestigingsplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit het [bedrijf 1] aan de [adres] heeft weggenomen een bos bloemen, toebehorende aan [bedrijf 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, immers heeft verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door met een witte bestelauto tegen de glazen pui van het [bedrijf 1] te rijden; 2. primair op 26 september 2008 te [vestigingsplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een [bedrijf 2] heeft weggenomen een pakje sigaren, toebehorende aan [eigenaar], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, immers heeft verdachte met een breekijzer en/of een andersoortig hard voorwerp de ruit van de [bedrijf 2] kapotgeslagen; 3. op 07 november 2007 te [vestigingsplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand heeft weggenomen een stoel (type: Tikko 990), toebehorende aan [bedrijf 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van een ruit van dat bedrijfspand. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de Reclassering, zolang die instelling dat nodig vindt. 6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de periode die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In het psychologisch rapport wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Hij heeft hulp nodig en kan direct worden opgenomen bij een opvangcentrum te Almen. Indien een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd, kan de hulpverlening in het kader van een bijzondere voorwaarde plaatsvinden. 6.3 Het oordeel van de rechtbank De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie bedrijfsinbraken. Aan het plegen van dit soort feiten tilt de rechtbank zwaar. Weliswaar is het financiële gewin voor de verdachte bij de inbraken niet groot geweest, maar de materiële schade voor de desbetreffende bedrijven wel. Bedrijfsinbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar dragen bij aan een onveilig gevoel bij de werknemers van dat bedrijf. De rechtbank weegt als verzwarende omstandigheid mee dat verdachte met zijn handelen veel materiële schade heeft veroorzaakt. Verdachte is gelabeld als veelpleger en heeft een fors strafblad , waaruit volgt dat hij veelvuldig is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Anderzijds wordt in het psychologisch rapport geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare en zal daarmee met de strafmaat rekening houden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, te weten 6 maanden. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde verbinden, dat verdachte zich onder verplichte begeleiding stelt van de Reclasseringsinstelling Centrum Maliebaan/GAVO. In het kader van deze begeleiding kan verdachte worden opgenomen in een opvangcentrum te Almen en van daaruit doorstromen naar een woon- werktraject in Twello. Mocht dit niet tot gewenste resultaten leiden dan kan verdachte zich laten behandelen bij Triple Ex van Parnassia te Den Haag of bij stichting Arta te Zeist, één en ander zoals beschreven in de reclasseringsrapportage . 7 Het beslag 7.1 De verbeurdverklaring De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld op de lijst d.d. 10 december 2008, verbeurd worden verklaard. De raadsvrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank beslissen conform de vordering van de officier van justitie. 8 De vordering tot tenuitvoerlegging De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 26 juli 2007 ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier is niet gebleken dat voornoemde uitspraak aan verdachte is betekend. Daarnaast is ook niet gebleken van een omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat verdachte van deze uitspraak op de hoogte was. De vordering van de officier van justitie zal derhalve worden afgewezen. 9 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. 10 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Feit 1: Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak; Feit 2: Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak; Feit 3: Diefstal door twee verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde: dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan/GAVO, zolang die instelling dat nodig vindt; - draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerp, te weten: - 1 lampenkap van een motorvoertuig; - 1 breekijzer; - 1 moker; Vordering tenuitvoerlegging - wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af; Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 januari 2009. Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.