
Jurisprudentie
BH0414
Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers538521
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers538521
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Uitleg CAO-bepaling. Bij het ontbreken van een toelichting op de CAO komt het bij die uitleg aan op de betekenis die naar ojectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kan dan onder meer acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe onderscheiden, op zich zelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
DE KANTONRECHTER TE EINDHOVEN
In de zaak van:
[eiser in conventie, verweerder in reconventie,],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R.E.M. Lucassen, jurist bij FNV Bouw te Weert,
t e g e n :
1. de vennootschap onder firma Beumker Parket, gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats];
2. de beherend vennoot [beherend vennoot 1], wonende te [woonplaats];
3. de beherend vennote [beherend vennote 2], wonende te [woonplaats];
gedaagden in conventie, eisers in reconventie;
gemachtigde: mr. S.B. de Jong, verbonden aan DAS rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch,
heeft de kantonrechter het navolgende vonnis gewezen.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] en Beumker Parket.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
de dagvaarding, met producties;
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met een productie;
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties;
de conclusie van dupliek in reconventie.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie en in reconventie
2.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
In oktober 2002 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie,], die sinds 1 augustus 1962 bij (de rechtsvoorganger van) Beumker Parket in dienst is getreden in de functie van parketteur, arbeidsongeschikt geworden en per oktober 2003 werd hij voor de WAO ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100 %. De arbeidsovereenkomst is door opzegging geëindigd per 28 februari 2006. In artikel 22, lid 3 van de toepasselijke CAO is een suppletieregeling neergelegd die luidt als volgt:
“ Volledig arbeidsongeschikte werknemers zullen gedurende de eerste vier jaren een aanvulling op hun WAO-uitkering ontvangen. De suppletie bedraagt in het eerste jaar tien procent en in de jaren 2, 3 en 4 vijf procent van het dagloon. “
Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] heeft hij op grond van deze bepaling aanspraak op een uitkering over de periode oktober 2003 tot oktober 2007. Beumker Parket heeft de aanvulling ook gedaan, maar met ingang van januari 2007 niet meer.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie,] vordert nu van Beumker Parket betaling van € 747,18 netto terzake van de aanvulling ex artikel 22, lid 3 van de CAO gedurende de periode van januari 2007 tot en met september 2007. Verder vordert [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] € 150,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten.
Beumker Parket betwist dat zij na het einde van de arbeidsovereenkomst – 28 februari 2006 – de aanvulling op de WAO-uitkering aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] nog verschuldigd is en zij vordert in reconventie het tussen 28 februari 2006 en 1 januari 2007 aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] terzake de aanvulling betaalde – € 1.638,26 bruto – als onverschuldigd betaald terug.
2.2 Beumker Parket stelt zich op het standpunt dat de aanvullingsregeling van artikel 22, lid 3 van de CAO alleen bedoeld is voor werknemers die in dienst zijn bij een werkgever. In artikel 2 van de CAO is de definitie van werknemers te vinden: “Bij deze overeenkomst zijn betrokken mannelijke en vrouwelijke werknemers, die werkzaam zijn bij een onderneming als in artikel 1 bedoeld.“ [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] was na 28 februari 2006 niet meer werkzaam bij Beumker Parket. Hij was dus geen werknemer meer vanaf dat tijdstip en zijn recht op de aanvulling hield dan ook op dat tijdstip op.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie,] bepleit een andere uitleg van het meergenoemde CAO-artikel. De nadruk dient volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] niet zozeer gelegd te worden op de term: “werknemer”. De nadruk ligt in de CAO-bepaling op de aanwezigheid van volledige arbeidsongeschiktheid. Is daarvan sprake, dan is er over de eerste vier jaar van de arbeidsongeschiktheid aanspraak op een aanvulling van 10 % voor het eerste jaar en 5 % voor de drie volgende jaren, als een tegemoetkoming om de overgang naar een lager inkomen vloeiender te laten verlopen. Dat het voortduren van het dienstverband geen voorwaarde voor de uitkering kan zijn volgt ook hieruit dat de werkgever normaliter het dienstverband van een volledig arbeidsongeschikte werknemer opzegt wanneer na twee jaar het opzegverbod niet meer geldt.
2.3 Gezien deze standpunten ziet de kantonrechter zich geplaatst voor de noodzaak de betreffende CAO-bepaling uit te leggen. Nu een toelichting op de CAO ontbreekt komt het bij die uitleg aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kan dan onder meer acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
2.4 Zowel de tekstinterpretatie van Beumker Parket als die van [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] zijn verdedigbaar. Vóór het standpunt van Beumker Parket pleit dat er nu eenmaal: “werknemers” staat, en niet: “werknemers en/of gewezen werknemers”, welke redactie niet veel moeilijker was.
Vóór het standpunt van [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] pleit dat er zonder voorbehoud over een periode van vier jaar wordt gesproken en niet over bijvoorbeeld een periode van ten hoogste of maximaal vier jaar wat ook redactioneel niet zo moeilijk zou zijn geweest.
De kantonrechter houdt het erop dat uit de bewoordingen van de bepaling de precieze strekking niet goed kan worden afgeleid. De gedachte dringt zich dan op te kiezen voor de letterlijke tekst en een a contrario-uitleg daarvan: werknemers wel en niet-werknemers niet. Hierdoor wordt evenwel iets veronachtzaamd wat ook een rol kan hebben gespeeld bij de gekozen redactie. Dat is de omstandigheid dat men met de term: “werknemer” niet zozeer heeft willen aangeven dat men doelt op een persoon die een dienstverband heeft, maar meer ongedifferentieerd een persoon aan wie men bepaalde rechten of plichten toekent. Eenzelfde onnadrukkelijk gebruik van de term: “werknemers” als voorkomt in artikel 2 van de CAO, waar gesproken wordt over: “mannelijke en vrouwelijke werknemers, die werkzaam zijn bij etc.“.
2.5 Bij de taalkundige ongewisheid die de CAO-bepaling aankleeft dient gezocht te worden naar de meest zinnige strekking van de bepaling. Anders dan Beumker Parket ziet de kantonrechter geen goede grond voor de conclusie dat de duur en daarmee de omvang van de WAOaanvulling afhankelijk zou zijn van het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Met name vormt geen argument dat CAO’s arbeidsvoorwaarden regelen en dan ook werking hebben zo lang de arbeidsovereenkomst duurt. Er is geen enkele grond waarom een CAO geen regelingen zou kunnen bevatten die betrekking hebben op de periode na afloop van een arbeidsovereenkomst.
Zou de onderhavige WAO-aanvullingsregeling de beperkte strekking hebben van alleen toepasselijk te zijn indien en voor zo lang de arbeidsovereenkomst van de arbeidsongeschikte en de werkgever blijft bestaan, dan valt niet in te zien waarom zulks niet met zoveel woorden tot uitdrukking was gebracht. Zoals [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] terecht stelt is het immers inderdaad zo dat veel arbeidsovereenkomsten bij volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer na ongeveer twee jaar worden beëindigd. Indien de WAO-aanvullingsregeling voor deze vele gevallen niet, althans niet geheel zou gelden, dan had het in de rede gelegen dat in de CAO tot uitdrukking te brengen.
2.6 De slotsom uit het voorgaande is dat het verweer in conventie dient te worden verworpen, dat de vordering in conventie toewijsbaar is (met uitzondering van de vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten omdat onvoldoende is gesteld dat zodanige buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht dat daarvoor een vergoeding boven op de proceskosten gerechtvaardigd is) en dat de vordering in reconventie dient te worden afgewezen.
2.7 Als de in het ongelijk gestelde partij dient Beumker Parket de kosten van het geding te dragen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt Beumker Parket aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] te betalen de somma van € 747,18 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop de aanvullingsuitkeringen opeisbaar zijn geworden;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt Beumker Parket in kosten van het geding aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie,] gevallen en tot op heden begroot op € 84,31 wegens dagvaardingskosten, € 151, wegens griffierecht en € 300,-- wegens gemachtigdensalaris.
Aldus gewezen door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 18 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.