Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0420

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802167/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 juli 2006, dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn (hierna: het college) aan het college voor een periode van vijf jaar vrijstelling verleend voor de aanleg van een tijdelijke parkeerplaats voor de vestiging van twee tijdelijke supermarkten op een deel van een weiland gelegen tussen de N355, de spoorlijn Groningen-Leeuwarden en het gemeentehuis te Zuidhorn (hierna: het terrein).


Uitspraak

200802167/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1261 van de rechtbank Groningen van 30 januari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 juli 2006, dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn (hierna: het college) aan het college voor een periode van vijf jaar vrijstelling verleend voor de aanleg van een tijdelijke parkeerplaats voor de vestiging van twee tijdelijke supermarkten op een deel van een weiland gelegen tussen de N355, de spoorlijn Groningen-Leeuwarden en het gemeentehuis te Zuidhorn (hierna: het terrein). Bij uitspraak van 12 april 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, voor zover thans van belang, het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 juli 2007 in zaak nrs. 200703557/1 en 200703557/2 heeft de voorzitter van de Afdeling, voor zover thans van belang, het door [belanghebbende] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 januari 2008, verzonden op 13 februari 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen het besluit van 25 juli 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Rietberg, advocaat te Groningen, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De aanleg van het parkeerterrein is in strijd met de ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen kern Zuidhorn" op het perceel rustende bestemming "Agrarische doeleinden". Om medewerking aan de aanleg te verlenen heeft het college krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend. 2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren. 2.3. Zoals de voorzitter van de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2007 in zaak nrs. 200703557/1 en 200703557/2), biedt de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal vijf jaar is verleend onvoldoende waarborg dat sprake is van een tijdelijke situatie. Teneinde het tijdelijke karakter te mogen aannemen, dienen daartoe concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vereiste tijdelijkheid van het parkeerterrein onvoldoende is gewaarborgd. Daartoe voert hij aan dat één van supermarkten ten behoeve waarvan het parkeerterrein wordt aangelegd niet bereid is daartoe de benodigde overeenkomst te tekenen. Voorts voert hij daartoe aan dat onvoldoende aannemelijk is dat de supermarkten binnen vijf jaar in de nieuwbouw in de kom van Zuidhorn aan de Dorpsvenne en de Overtuinen hun intrek kunnen nemen. Voorts voert hij daartoe aan dat het parkeerterrein op den duur zal worden gebruikt voor het transferium, dat zal worden uitgebreid. 2.4.1. De aanleg van het parkeerterrein houdt verband met de tijdelijke vestiging van een tweetal supermarkten. De bestaande supermarkten worden gesloopt in verband met de uitwerking van de door de gemeenteraad op 9 januari 2006 vastgestelde structuurvisie "Kom Zuidhorn". In die structuurvisie wordt voorzien in de nieuwbouw van drie supermarkten in de kom van Zuidhorn aan de Dorpsvenne en de Overtuinen. Bovendien zal een overeenkomst met de supermarkten worden gesloten waarin de duur van het gebruik van de tijdelijke supermarkten binnen deze grenzen wordt geregeld. Voorts zal het parkeerterrein worden aangelegd met stelconplaten, die na ommekomst van de termijn van vijf jaar eenvoudig kunnen worden verwijderd. De voorzitter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 9 juli 2007 in zaak nrs. 200703557/1 en 200703557/2 overwogen dat voldoende objectieve gegevens voorhanden zijn om aan te nemen dat het parkeerterrein niet langer dan vijf jaar in gebruik zal zijn. Voor zover nadien is gebleken dat één van de supermarkten niet bereid is een zodanige overeenkomst te sluiten en de procedures omtrent de nieuwbouw aan de Dorpsvenne en Overtuinen meer tijd in beslag nemen dan verwacht, wordt opgemerkt dat de rechtbank het besluit van 25 juli 2006 terecht heeft getoetst naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van dat besluit. Ten tijde van het besluit van 25 juli 2006 was voldoende aannemelijk dat de supermarkten binnen de aan de voor het parkeerterrein verleende vrijstelling verbonden termijn van vijf jaar hun intrek in de nieuwbouw kunnen nemen. Ter zitting heeft het college bovendien te kennen gegeven dat in de huurovereenkomsten met de supermarkten op het perceel is opgenomen dat de huur van rechtswege afloopt op 1 februari 2012 of zoveel eerder als de nieuw te ontwikkelen locatie gereed is voor ingebruikneming en dat het eventueel niet tijdig gereedkomen van de nieuwe locatie niet afdoet aan de verplichting om het perceel te verlaten. Indien met één van de supermarkten geen overeenkomst wordt gesloten, zal dat, zo heeft het college verklaard, niet leiden tot overschrijding van de termijn van vijf jaar maar hooguit tot het verplaatsen van die supermarkt naar een andere tijdelijke locatie. Het betoog van [appellant] dat het parkeerterrein niet na het verstrijken van de termijn van vijf jaar zal worden ontmanteld, omdat behoefte bestaat aan uitbreiding van het nabij gelegen transferium, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, over die uitbreiding nog geen beleidsvorming of locatiebepaling heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft het college verklaard dat ook thans nog geen beleidsvorming of locatiebepaling heeft plaatsgevonden, zodat de situatie in dat opzicht gelijk is aan die ten tijde van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 9 juli 2007 in zaak nrs. 200703557/1 en 200703557/2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde Spoorbrief van de gemeente Zuidhorn van januari 2006 niet kan worden afgeleid dat beleidsvorming of locatiebepaling van het transferium heeft plaatsgevonden, reeds omdat daarin slechts is vermeld dat in opdracht van het college onderzoek wordt gedaan naar een verdere doorontwikkeling van het transferium. Aan uitlatingen van de burgemeester in dit verband kan niet de betekenis worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Daarbij merkt de Afdeling op, dat [appellant] het college kan houden aan diens zonder voorbehoud ingenomen stellingname, dat de termijn van vijf jaar niet zal worden overschreden. 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor de aanleg van het parkeerterrein heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat er in de gemeente Zuidhorn alternatieve locaties zijn die geschikter zijn voor de aanleg van het parkeerterrein. Voorts voert hij daartoe aan dat de aanleg van het parkeerterrein leidt tot verkeersonveilige situaties ter plaatse. 2.5.1. In de Rapportage zoeklocaties vestiging tijdelijke supermarkt te Zuidhorn van maart 2004 van B.J. Groenewolt en P.IJ. van Dijk, ambtenaren in dienst van de gemeente, is uitgegaan van de tijdelijke vestiging van één supermarkt, terwijl bij het besluit van 25 juli 2006 van twee supermarkten tegelijkertijd is uitgegaan. In voormelde rapportage is de locatie aan de Julianalaan geschikt geacht voor de vestiging van een tijdelijke supermarkt, maar dit betekent niet dat het college niet bij zijn besluit heeft mogen betrekken dat deze locatie niet geschikt is voor dit project, dat voorziet in de vestiging van twee supermarkten. In deze rapportage is voorts vermeld dat de slechte ontsluiting het terrein minder geschikt maakt voor de vestiging van een tijdelijke supermarkt. Dit betekent niet dat het college bij het nemen van zijn besluit niet heeft kunnen betrekken dat door het aanleggen van een rondweg rond de in aanbouw zijnde wijk "De Oostergast" het gedeelte van de Friesestraatweg, waarop een directe aansluiting moet plaatsvinden, is afgesloten voor verkeer en het tijdelijk openstellen van dit wegtracé ten behoeve van een ontsluiting naar het terrein niet op - verkeerskundige - bezwaren stuit. Ook heeft het college bij het nemen van zijn besluit kunnen betrekken dat de gelijktijdige realisatie van een parkeerterrein met supermarkten op de locatie aan de Julianalaan en de realisatie van de spoorwegonderdoorgang nabij die locatie een aanzienlijke belemmering oplevert voor de uitvoerende werkzaamheden aan de spoorwegonderdoorgang. De stelling dat deze werkzaamheden inmiddels zijn gerealiseerd, leidt niet tot het daarmee door [appellant] beoogde doel, nu het besluit van 25 juli 2006 diende te worden getoetst naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van dat besluit. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet voor het terrein heeft kunnen kiezen. 2.5.2. De rechtbank heeft voorts in het betoog van [appellant] over aspecten van verkeersveiligheid terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen verlenen. Uit verkeerstellingen bij de bestaande supermarkten is gebleken dat het aantal daarvoor van belang zijnde verkeersbewegingen van fietsers op de Oostergast beperkt zal zijn. [appellant] heeft gesteld dat de aantallen lager zijn uitgevallen door de weersomstandigheden waaronder is geteld. Ook indien van de door [appellant] vermelde, hogere aantallen wordt uitgegaan, bestaat echter geen grond voor het oordeel dat verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Ter zitting heeft het college bovendien verklaard dat het, mocht dat vanwege onveiligheid nodig zijn, verkeersmaatregelen zal nemen. Uit de overgelegde foto's is gebleken dat vanaf de uitrit van het perceel van [appellant] voldoende zicht bestaat op aankomende fietsers. Voorts is de Oostergast geen doorgaande verkeersroute. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat het college bij de beslissing omtrent vrijstelling een grote mate van beleidsvrijheid heeft zodat de rechter een dergelijke beslissing terughoudend dient te toetsen, slaagt het betoog van [appellant] dat met de aanleg van het parkeerterrein een zodanig gevaarlijke verkeerssituatie wordt gecreëerd dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen niet. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Sloots lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 499.