Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0422

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803433/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 december 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellant] over het subsidietijdvak 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en medegedeeld dat het al uitgekeerde bedrag van € 1.371,36 binnen zes weken dient te worden terugbetaald.


Uitspraak

200803433/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 april 2008 in zaken nrs. 07/766 en 07/258 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie). 1. Procesverloop Bij besluit van 6 december 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellant] over het subsidietijdvak 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en medegedeeld dat het al uitgekeerde bedrag van € 1.371,36 binnen zes weken dient te worden terugbetaald. Bij besluit van 27 september 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 juni 2008. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door I. Hungerink, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343, hierna: de Aanpassingswet) zijn onder meer de artikelen 3, 26, 26b en 36 van de Huursubsidiewet (Hierna: Hsw) komen te vervallen. De Aanpassingswet is op 1 september 2005 in werking getreden en geldt voor subsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormelde besluiten zien, vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de oude bepalingen van de Hsw van toepassing. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Hsw wordt onder medebewoner verstaan: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort. Ingevolge die aanhef en onder k wordt onder peildatum verstaan: 1º. als de huurder een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend: de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin die aanvraag is ingediend; 2º. als, in andere gevallen dan bedoeld onder 1°, aan de huurder een beperkt huursubsidiebericht of huursubsidiebericht is toegezonden: de eerste dag van het subsidietijdvak. Ingevolge diezelfde aanhef en onder l, gelezen in samenhang met hoofdstuk 2, artikel I, derde lid, aanhef en onder a, van de Aanpassingswet, wordt onder peiljaar verstaan: het kalenderjaar dat vooraf gaat aan het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder rekeninkomen verstaan: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar. Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, bij de toepassing van de artikelen 2, 3, eerste lid, en 4, eerste lid, bepaalde medebewoners buiten beschouwing laten. Ingevolge artikel 26b, eerste lid, kennen burgemeester en wethouders op aanvraag aan een huurder een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning, indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het actueel inkomen ten minste twintig procent lager ligt dan het rekeninkomen. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen. Ingevolge het tweede lid kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak: a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest, b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd. 2.2. De minister heeft aan het besluit op bezwaar van 27 september 2007 ten grondslag gelegd dat het rekeninkomen van [appellant] in het peiljaar 2004 hoger was dan de voor hem geldende inkomensgrens. In de omstandigheid dat het inkomen van de zoon van [appellant] (hierna: de zoon) is meegerekend bij het rekeninkomen over 2004, terwijl hij in dat jaar niet bij [appellant] inwoonde, heeft de minister geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw (hierna: de hardheidsclausule), omdat voor [appellant] de mogelijkheid bestond bij burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen een aanvraag in te dienen voor een bijzondere bijdrage zoals bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Hsw (hierna: de vangnetregeling). Volgens de minister had [appellant] redelijkerwijs kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte was verleend. 2.3. [appellant] betwist het oordeel van de rechtbank dat de minister in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. Hij betoogt dat de rechtbank hiermee heeft miskend dat de terugvordering van de huursubsidie in zijn situatie onbillijk uitpakt, omdat zijn zoon in het subsidiejaar 2005 geen eigen inkomen had en leefde van het inkomen van [appellant]. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het voor hem niet mogelijk was om tijdig een aanvraag voor de vangnetregeling in te dienen, omdat het niet mogelijk is deze aanvraag in te dienen op het moment dat tevens huursubsidie is toegekend. Na het herzieningsbesluit van 6 december 2006 was het niet meer mogelijk deze aanvraag in te dienen, omdat de vangnetregeling per 1 januari 2006 is afgeschaft en het niet mogelijk is met terugwerkende kracht hiervoor een aanvraag in te dienen, aldus [appellant]. In dit verband betoogt hij voorts dat de minister onredelijk lang heeft gewacht met zijn besluit tot herziening en dat de gevolgen hiervan niet voor risico van [appellant] mogen komen. 2.4. Niet in geschil is dat de zoon op het moment van de peildatum een medebewoner, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Hsw, was. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Hsw dient het inkomen van de zoon te worden meegenomen bij de berekening van het rekeninkomen. Evenmin is in geschil dat dit rekeninkomen over het peiljaar 2004 € 29689,00 bedraagt, zodat [appellant] geen recht had op huursubsidie over het tijdvak 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de minister in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. 2.4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. De omstandigheid dat de zoon in het subsidiejaar 2005 geen eigen inkomen had en leefde van het inkomen van [appellant], behoefde voor de minister geen aanleiding te vormen om de hardheidsclausule toe te passen, omdat voor dit soort situaties de vangnetregeling bestond. Anders dan [appellant] betoogt, valt niet in te zien dat hij hiervoor niet tijdig een aanvraag kon indienen bij burgemeester en wethouders. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mogen ontvangers van huursubsidie geacht worden op de hoogte te zijn van de regelgeving omtrent huursubsidie. Gelet hierop en gelet op het aan [appellant] verzonden huursubsidiebericht van 3 juni 2005, waarop de zoon als medebewoner stond vermeld, had [appellant] kunnen weten dat hij over het subsidietijdvak 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 geen recht had op huursubsidie. Voor het indienen van een aanvraag voor de vangnetregeling hoefde hij niet te wachten totdat de minister zijn huursubsidie had herzien. Dat de minister meer dan een jaar heeft gewacht met zijn besluit tot herziening, waarmee hij overigens is gebleven binnen de wettelijke termijn van artikel 36, tweede lid, van de Hsw, is in zoverre niet relevant. Van de door [appellant] gestelde strijd met het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel, op grond waarvan de minister had moeten afzien van terugvordering, is niet gebleken. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. 176-512.