Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0427

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805304/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 november 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur) de aan [appellant] verleende bewonersparkeervergunning (hierna: parkeervergunning) voor het stadsdeel Oud-West met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.


Uitspraak

200805304/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2008 in zaak nr. AWB 07/2529 in het geding tussen: [appellant] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 november 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur) de aan [appellant] verleende bewonersparkeervergunning (hierna: parkeervergunning) voor het stadsdeel Oud-West met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken. Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 november 2006 herroepen in zoverre dat de parkeervergunning met ingang van 31 december 2007 wordt ingetrokken. Bij uitspraak van 27 mei 2008, verzonden op 2 juni 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2008. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, medewerker van DAS Rechtsbijstand, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. Tshabangu, ambtenaar in dienst van het stadsdeel Oud-West, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening 2005 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Parkeerverordening), voor zover hier van belang, trekken burgemeester en wethouders een vergunning in indien niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de Parkeerverordening. Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een bewonersvergunning verleend aan de houder van een motorrijtuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en die bewoner niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats of een belanghebbendenparkeerplaats in het desbetreffende vergunninggebied. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, stellen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in de Parkeerverordening, regels vast aangaande het aantal te verlenen vergunningen op basis van artikel 9, tweede en vierde lid, en artikel 10, tweede, vierde en zevende lid. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitwerkingsbesluit 2005 van het stadsdeel Oud-West (hierna: het Uitwerkingsbesluit) wordt maximaal één bewonersvergunning per zelfstandige woning verleend. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen draagt het college al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen. 2.2. Niet in geding is dat [appellant] bewoner is in het vergunninggebied Oud-West - 5, houder is van een motorrijtuig en beschikt over een parkeerplaats in het Wilhelminapaviljoen, welke is gelegen in dat vergunninggebied. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening heeft [appellant] derhalve geen recht op een parkeervergunning in het stadsdeel Oud-West. 2.3. Hetgeen [appellant] aanvoert met betrekking tot de grondslag waarop het besluit van 24 november 2006 is genomen doet niet af aan het juiste oordeel van de rechtbank. Door het dagelijks bestuur is in dit besluit abusievelijk naar het verkeerde lid van artikel 9 van de Parkeerverordening verwezen maar vaststaat dat het dagelijks bestuur bevoegd was het besluit te nemen. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Hij stelt hiertoe dat de rechtbank ten onrechte de overgangsperiode welke door het dagelijks bestuur in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie is beperkt tot 31 december 2007, niet onredelijk heeft geacht. Ingevolge artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur in het besluit van 8 mei 2007 deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het in zoverre van het advies van de bezwaarschriftencommissie is afgeweken. Uit de Parkeerverordening vloeit niet voort dat, voordat kan worden overgegaan tot intrekking van een parkeervergunning, een overgangsperiode moet worden aangeboden aan de houder van die parkeervergunning, waarin hij nog van die vergunning gebruik kan maken. De overgangsperiode tot 31 december 2007 is derhalve een tegemoetkoming waartoe het dagelijks bestuur niet verplicht was. Het betoog faalt. 2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de individuele leden van de Vereniging van Eigenaren Wilhelminapaviljoen (hierna: VvE) niet op de aan de VvE voorgestelde wijze informatie kunnen verschaffen over wijzigingen in de verhuurde of verkochte parkeerplaatsen in het Wilhelminapaviljoen en dat om die reden een zelfde uitsterfregeling als die was voorgesteld aan de VvE niet met de individuele eigenaren getroffen kon worden. De stelling dat de individuele bewoners deze informatie wel op de voorgestelde wijze kunnen verschaffen, wat daar verder ook van zij, brengt niet mee dat het dagelijks bestuur gehouden was deze uitsterfregeling aan de individuele leden aan te bieden. Het dagelijks bestuur is ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening gelezen in verband met artikel 6, eerste lid, van het Uitwerkingsbesluit in dit geval bevoegd om een parkeervergunning in te trekken. Het is geen vereiste voor het uitoefenen van deze bevoegdheid dat eerst een uitsterfregeling met individuele eigenaren van parkeerplaatsen wordt getroffen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 312-591.