Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0429

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805084/1 en 200805085/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij onderscheiden besluiten van 18 februari 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) besloten om de erkenning van [wederpartij sub 1] voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram (hierna: erkenning) en de bevoegdheid van [wederpartij sub 2] voor het verrichten van periodieke keuringen van voertuigen uit dezelfde gewichtsklasse (hierna: keuringsbevoegdheid) voor de duur van 12 weken in te trekken.


Uitspraak

200805084/1 en 200805085/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: de directie van de Dienst Wegverkeer, appellante, tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 mei 2008 in de zaken nrs. 08/612 en 08/614 in de gedingen tussen: 1. [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats], en de directie van de Dienst Wegverkeer. 1. Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 18 februari 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) besloten om de erkenning van [wederpartij sub 1] voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram (hierna: erkenning) en de bevoegdheid van [wederpartij sub 2] voor het verrichten van periodieke keuringen van voertuigen uit dezelfde gewichtsklasse (hierna: keuringsbevoegdheid) voor de duur van 12 weken in te trekken. Bij onderscheiden besluiten van 9 april 2008 heeft de RDW de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraken van 26 mei 2008, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 9 april 2008 vernietigd. Deze uitspraken zijn aangehecht. Tegen deze uitspraken heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van de hoger beroepen zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2008. [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 23 december 2008, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij sub 2], bijgestaan door W. de Neef, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor artikel 72 geldt, met uitzondering van bussen als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000. Ingevolge het vierde lid kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen. Ingevolge artikel 87a, tweede lid, onder c, kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend in strijd handelt met een of meer uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen. Bij de Erkenningsregeling APK (hierna: Erkenningsregeling) heeft de minister van Verkeer en Waterstaat nadere voorschriften vastgesteld met betrekking tot een erkenning voor het afgeven van keuringsrapporten en regels met betrekking tot die voorschriften. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Erkenningsregeling neemt de keurmeester in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht. Ingevolge artikel 43, eerste lid, wordt het resultaat van elke keuring door de keurmeester schriftelijk vastgelegd op het keuringsrapport. Ingevolge artikel 44, eerste lid, wordt na afloop van elke keuring het bepaalde in het tweede lid tot en met het vijfde lid in acht genomen alvorens het keuringsrapport af te geven aan de aanvrager. Het derde lid, voor zover hier van belang, bepaalt dat het voertuig door middel van datacommunicatie bij de RDW wordt afgemeld. Ingevolge artikel 58 wordt, indien door de erkenninghouder de in de artikelen 43 en 44 neergelegde verplichtingen, de in artikel 45, tweede, vierde en vijfde lid, opgenomen voorschriften, dan wel het bepaalde in artikel 48, eerste lid, laatste volzin, niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning. Artikel 62 bepaalt dat indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen wordt met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen. 2.2. Op 14 december 2007 om 16.15 uur is aan de keurplaats van [wederpartij sub 1] het voertuig met het [kenteken] ter keuring aangeboden. Blijkens de opgemaakte factuur heeft [wederpartij sub 2] dit voertuig gekeurd. Het voertuig is evenwel niet door middel van datacommunicatie afgemeld bij de RDW en ook het resultaat van de keuring is niet door [wederpartij sub 2] schriftelijk vastgelegd op het keuringsrapport. Gelet hierop zijn artikel 43, eerste lid, en artikel 44, derde lid, van de Erkenningsregeling overtreden. 2.3. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat er een nauwe onderlinge samenhang bestaat tussen het niet afmelden van het voertuig bij de RDW en het opstellen en verstrekken van het keuringsrapport aan de eigenaar van het voertuig. Zij stelt dat het twee afzonderlijke overtredingen zijn die niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. 2.4. Zoals in rechtsoverweging 2.2 is overwogen, staat vast dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] zowel artikel 43, eerste lid, als artikel 44, derde lid, van de Erkenningsregeling hebben overtreden. Naar het oordeel van de Afdeling betreft dit twee afzonderlijke overtredingen. Voor elk van deze overtredingen zou, zoals in de besluiten van 9 april 2008 is vermeld, de erkenning en de keuringsbevoegdheid voor 12 weken kunnen worden ingetrokken. De keuringsbevoegdheid zou ingevolge het terzake door de RDW gevoerde beleid, neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders APK van 1 maart 2000, ook definitief kunnen worden ingetrokken, nu meer overtredingen zijn geconstateerd en daarbij bovendien het toezicht is ondermijnd. De door de RDW opgelegde sancties, een intrekking van de erkenning en de keuringsbevoegdheid voor de duur van 12 weken kunnen niet als onevenredig worden aangemerkt. Bij de oplegging van deze sancties is voldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals de lange schone historie van zowel [wederpartij sub 1] als [wederpartij sub 2] alsmede met de onderlinge samenhang tussen de verweten overtredingen. 2.5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 9 april 2008 van de RDW alsnog ongegrond verklaren. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de hoger beroepen gegrond; II. vernietigt de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 mei 2008 in de zaken nrs. 08/612 en 08/614; III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 312-591.