Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0430

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802051/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het tuinhuis inclusief overkapping op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) vóór 1 december 2006 te verwijderen.


Uitspraak

200802051/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1222 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Helmond. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het tuinhuis inclusief overkapping op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) vóór 1 december 2006 te verwijderen. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de motivering van het besluit van 11 oktober 2006 aangevuld. Voorts heeft het college te kennen gegeven dat het, wanneer zou blijken dat [appellant] het tuinhuis met overkapping op 30 april 2007 het tuinhuis inclusief overkapping zou hebben verwijderd, de inmiddels verbeurde dwangsom niet zal innen. Bij uitspraak van 7 februari 2008, verzonden op 12 februari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 april 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2008, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. F.J.J. van West de Veer, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] heeft het tuinhuis vóór 30 april 2007 verplaatst. Het college heeft te kennen gegeven dat hiermee aan de last is voldaan. Het perceel is op 18 december 2006 overgedragen aan de zoon van [appellant]. [appellant] woont niet meer ter plaatse. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor de conclusie dat hij een rechtens relevant belang heeft bij beoordeling van het besluit van 6 maart 2007. Daartoe voert hij aan dat hij kosten heeft gemaakt voor het verplaatsen van het tuinhuis inclusief overkapping, dat hij door de verplaatsing minder zicht heeft op de (klein)kinderen die het tuinhuis als speelruimte gebruiken en dat zijn kinderen het tuinhuis graag naar de oorspronkelijke locatie zouden verplaatsen. 2.2.1. [appellant] heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 6 maart 2007, aangezien hij het tuinhuis inclusief overkapping onder druk van de bij het besluit van 11 oktober 2006 opgelegde last onder dwangsom heeft verplaatst en daarbij kosten heeft gemaakt. Derhalve heeft hij reeds daarom belang bij beoordeling van het besluit van 6 maart 2007 en behoeven de overige stellingen die het betoog van [appellant] op dit punt ondersteunen geen bespreking. De rechtbank heeft zijn beroep tegen dat besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt. 2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ingevolge 44, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de Raad van State dient de zaak in beginsel naar de rechtbank te worden teruggewezen. Nu de zaak echter gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, geen verdere behandeling behoeft, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State zonder terugwijzing afdoen. 2.4. [appellant] betoogt dat het college niet handhavend mocht optreden. Daartoe beroept hij zich op het gelijkheidsbeginsel. Voorts voert hij daartoe aan dat het college het tuinhuis inclusief de overkapping dient te legaliseren, aangezien dit een veilige en overzichtelijke speelomgeving voor zijn kleinkinderen biedt. 2.4.1. [appellant] heeft door het tuinhuis inclusief overkapping op te richten zonder bouwvergunning gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4.2. Ten aanzien van de door [appellant] vermelde bouwwerken op de percelen [5 locaties] heeft het college onweersproken aangegeven dat het feitelijk andere bouwwerken betreft. Voor zover deze bouwwerken tevens als bijgebouwen moeten worden aangemerkt, zijn zij wat aard en omvang betreft dusdanig afwijkend van het tuinhuis inclusief overkapping dat het geen gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen betreft. Ten aanzien van de bouwwerken op het percelen [locatie 2] en [locatie 3] heeft het college vermeld dat er een onderzoek zal worden gestart en dat, als blijkt dat de bouwwerken illegaal zijn opgericht en niet kunnen worden gelegaliseerd, handhavend zal worden opgetreden. Derhalve is niet gebleken dat het college deze gevallen anders behandelt dan het onderhavige. Ten aanzien van het bouwwerk aan de Mahoniehoutstraat 16 heeft het college vermeld dat dit reeds lange tijd zonder bouwvergunning aanwezig is en het college nog niet heeft onderzocht of het nog handhavend kan optreden tegen deze overtreding. De bij brief van 2 augustus 2007 door [appellant] in beroep overgelegde foto's leiden evenmin tot het daarmee beoogde resultaat. Eén van de gevallen op deze foto's betreft een ander bouwwerk, terwijl van het andere geval niet duidelijk is waar het is gelegen en dit geval derhalve onvoldoende is geïndividualiseerd. 2.4.3. Het oprichten van het tuinhuis inclusief overkapping is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herziening Centrum 't Hout". Het college heeft in het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het besluit in primo, vermeld dat op basis van zijn beleid geen vrijstelling voor het oprichten van het tuinhuis inclusief overkapping kan worden verleend. Bovendien heeft het college in het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het besluit in primo, vermeld zich te kunnen vinden in het negatieve welstandsadvies dat op 28 september 2006 over het tuinhuis inclusief overkapping is uitgebracht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2007 in zaak nr. 200702722/1), volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is vrijstelling te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat de ter zake door het college ingenomen standpunten rechtens onhoudbaar zijn en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Onder die omstandigheden bestaat geen concreet zicht op legalisatie. 2.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 maart 2007 van het college alsnog ongegrond verklaren. 2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 2.7. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 februari 2008 in zaak nr. 07/1222; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Helmond aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Sloots lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 499.