Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0433

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801910/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 mei 2006 heeft de raad van de gemeente Hengelo (hierna: de raad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.


Uitspraak

200801910/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 februari 2008 in zaak nr. 07/626 in het geding tussen: [appellant] en de raad van de gemeente Hengelo. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 mei 2006 heeft de raad van de gemeente Hengelo (hierna: de raad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2008. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.H. Plomp en J.B.M. Nijhof, ambtenaren in dienst van de gemeente Hengelo, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.2. [appellant], eigenaar van het perceel met boerderij gelegen aan de [locatie] te [plaats], heeft verzocht om vergoeding van inkomensschade die hij stelt te lijden als gevolg van het bestemmingsplan "Hasseler Es", vastgesteld door de gemeenteraad op 10 januari 1973 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 15 mei 1973, dat woningbouw op gronden nabij zijn perceel mogelijk heeft gemaakt. 2.2.1. Op deze gronden gold voorheen het "Plan van uitbreiding in hoofdzaken" van de voormalige gemeente Weerselo uit 1956, dat aan deze gronden een agrarische bestemming gaf. 2.2.2. [appellant] stelt dat hij zijn agrarisch bedrijf niet heeft kunnen ontwikkelen, omdat de gemeente Weerselo zijn in 1981 ingediende aanvraag om een vergunning voor het houden van vleesvarkens niet adequaat heeft behandeld, waardoor de vergunning eerst in 1985 is verleend. [appellant] kon van deze vergunning echter geen gebruik meer maken omdat de milieueisen door inwerkingtreding van de Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderij inmiddels waren aangescherpt. [appellant] heeft ter motivering van de door hem geleden inkomensschade een ongedateerd rapport van GIBO Groep en een rapport van ing. E.G.H. Keemers van GIBO Accountant en Adviseurs van 5 oktober 2004 overgelegd. 2.2.3. De raad heeft bij besluit van 9 mei 2007, in navolging van een rapport van de schadebeoordelingscommissie van 24 januari 2006 en een advies van de commissie voor de bezwaarschriften, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door hem gestelde schade niet het gevolg is van het bestemmingsplan "Hasseler Es", maar van gewijzigde milieuwetgeving. [appellant] voert aan dat de problemen die hij heeft ondervonden bij het verkrijgen van de vereiste milieuvergunning uiteindelijk het gevolg zijn geweest van de planologische wijziging. 2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] gestelde schade niet het gevolg is van het bestemmingsplan "Hasseler Es", nu hij na het van kracht worden van dit plan nog de mogelijkheid had om zijn agrarisch bedrijf op de door hem voorgestane wijze te ontwikkelen. Dat milieuwetgeving hier niet aan in de weg stond, kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat na de planologische wijziging nog een milieuvergunning voor de door hem voorgestane ontwikkeling is verleend. Dat [appellant] geen gebruik heeft kunnen maken van deze vergunning houdt geen verband met de planologische wijziging, maar met nadien verscherpte milieuwetgeving. Voor zover [appellant] stelt schade te lijden vanwege de lange duur van de vergunningprocedure, wordt overwogen dat deze schade niet krachtens artikel 49 van de WRO voor vergoeding in aanmerking kan komen. Het betoog faalt. 2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de raad latere wijzigingen van het bestemmingsplan "Hasseler Es" niet bij de beoordeling heeft betrokken. 2.4.1. Het betoog leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De schadeoorzaak die in het verzoekschrift is gesteld dient uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van het geschil. Daarbij komt dat [appellant] zijn stelling dat wijzigingen of uitwerkingen niet binnen de grenzen van het bestemmingsplan zijn gebleven, welke stelling door de raad is betwist, niet aannemelijk heeft gemaakt, thans daargelaten of als dat wel het geval zou zijn aanleiding zou kunnen zijn tot vergoeding van schade op de voet van artikel 49 van de WRO. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Larsson-van Reijsen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 344.